24339 |
krekel |
krekel:
krekel (L372p Maaseik),
krêkel (L372p Maaseik)
|
krekel [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
18107 |
krentenbaard |
baardziekte:
baardzeekde (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
baardzeekte (L372p Maaseik)
|
Uitslag, zweertjes op de lippen en de kin (krentenbaard, baardziekte). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20708 |
krentenbol |
brilletje:
= krentenbol in de vorm van een 8.
brelkə (L372p Maaseik),
brioche (fr.):
Syst. Frings
brijoͅš (L372p Maaseik),
krentenweg:
kreͅntəwek (L372p Maaseik)
|
Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)] || Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbrood:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krentebroed (L372p Maaseik),
krijntebroed (L372p Maaseik),
krentenbroodje:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
krentebreutche (L372p Maaseik),
krentebruudeke (L372p Maaseik),
krentenmik:
kreͅntəmek (L372p Maaseik),
krentenweg:
krenta wēk (L372p Maaseik),
krentenweggetje:
Syst. Frings
krēͅntəweͅkskə (L372p Maaseik)
|
brood waarin krenten gebakken worden [N 29 (1967)] || krentenbrood [ZND 28 (1938)] || Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18224 |
kreukel |
fronsel:
frònsjel (L372p Maaseik),
kreukel:
kreukel (L372p Maaseik),
valse plooi:
valse ploeij (L372p Maaseik),
valse ploej (L372p Maaseik),
verfromseld (volt. deelw.):
hiel verfrumseld (L372p Maaseik)
|
Kreukel. Ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, fronsel, valse plooi, kneuker, freutel] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
rimpselen:
t klijd rumselt (L372p Maaseik)
|
Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
18875 |
kreunen |
kermen:
kerme (L372p Maaseik),
kreunen:
kreune (L372p Maaseik)
|
kreunen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kermen:
kerme (L372p Maaseik),
kreunen:
kreune (L372p Maaseik),
kreunt (L372p Maaseik),
schreeuwen:
schrief (L372p Maaseik),
schrieft (L372p Maaseik)
|
hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] || kreunen [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
33910 |
kreupel zijn |
mank:
maŋk (L372p Maaseik)
|
[JG 1a; N 8, 62k en 94f]
I-9
|
33831 |
kribbebijter |
kribbebijter:
krøbǝbei̯.tǝr (L372p Maaseik)
|
Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52]
I-9
|