21506 |
liberaal |
blauwe, een -:
het is eine blauwe (L372p Maaseik),
liberaal:
ei is eine liberaal (L372p Maaseik),
et is eine leberaal (L372p Maaseik),
liberaal (L372p Maaseik),
’t es ne liberaal (L372p Maaseik),
’t is eine libberaal (L372p Maaseik)
|
Het is een liberaal. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
17540 |
lichaam |
lichaam:
lichaam (L372p Maaseik),
Hele mens
lichaam (L372p Maaseik),
lijf:
leəf (L372p Maaseik),
lief (L372p Maaseik),
liëf (L372p Maaseik)
|
het lichaam [ZND 30 (1939)] || het lijf [ZND 30 (1939)] || lichaam [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17971 |
lichaamskracht |
fors:
foͅrs (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
lichaamskracht (kracht die een zieke geleidelijk verspeelt) [macht, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-2, III-1-4
|
18084 |
lichaamsvocht |
leewater:
leiwater (L372p Maaseik),
water:
waətər (L372p Maaseik)
|
leewater [ZND 01 (1922)] || lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)]
III-1-2
|
26527 |
licht, steenlicht |
licht:
lext (L372p Maaseik)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|
34032 |
lichtbonte koe |
gekleurde koe:
gǝklørdǝ [koe] (L372p Maaseik)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123b]
I-11
|
26538 |
lichtboom |
lichthout:
lexthǫw.t (L372p Maaseik)
|
De hefboom waaraan aan één uiteinde het lichttouw is bevestigd; met het andere uiteinde is de lichtboom aan het lichtijzer vastgemaakt. Zie ook afb. 85. [N O, 23e; A 42 A , 27; Vds 111; Jan 145; N D, 22]
II-3
|
26693 |
lichtboom van de handmolen |
lichtboom:
lēx˱bǫwm (L372p Maaseik),
lēx˱bǭwm (L372p Maaseik)
|
Het onder de pasbrug geplaatste balkje, als onderdeel van de licht van handmolens, waarmee de pasbrug op en neer kan worden bewogen. [N D, 22]
II-3
|
33677 |
lichte klei |
zandleem:
zantlęi̯m (L372p Maaseik)
|
Grondsoort die bestaat uit zand en klei. Zavel is lichte klei waarin het zandgehalte 60 tot 80% kan zijn. [N 27, 43; N 27, 41]
I-8
|
25239 |
lichte nevel |
dunne mist:
dønə mes (L372p Maaseik),
dunne mist.
dønə mes (L372p Maaseik)
|
lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|