33408 |
mestplank onder de zitstokken |
schuif:
šyf (L372p Maaseik)
|
De plank onder de zitplaats van de kippen die dient om de mest op te vangen. In L 245, P 51,174, 222, Q 9, 77, 88, 93 en 118 kende men een dergelijke voorziening niet; daar vielen de uitwerpselen gewoon op de vloer. [N 5A, 63b; A 48, 16g]
I-6
|
33622 |
mestvaalt |
mesthoop:
meͅstoͅu.p (L372p Maaseik),
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
mesthoup (L372p Maaseik),
mestkuil:
aan ZND 01 is hier toegevoed het materiaal van ZND 31 (1939), 019
meiskoel (L372p Maaseik)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)]
I-7
|
34364 |
mestvarken |
vetvarken:
vętfɛ.rǝkǝ (L372p Maaseik)
|
Een varken dat gehouden worden om vet te mesten. [JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49e; N C, add.; N 19, Q 111 add.; N 19, Q 204a add.; monogr.]
I-12
|
25625 |
met afgebarsten korst, gezegd van brood |
los:
los (L372p Maaseik)
|
De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 70 luidde: "Hoe noemt u brood dat tussen korst en kruin is afgebarsten?" Het feit dat ''kruin kruim'' had moeten zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig be√Ønvloed. Het lemma valt uiteen in verschilllende grammaticale categorieën.' [N 29, 70; N 29, 69a; monogr.]
II-1
|
33878 |
met de benen zwaaien en bewegen tijdens het werpen |
(ze heeft) arbeid:
ɛrǝbɛ̄i̯t (L372p Maaseik),
houwen:
hǭu̯ǝ (L372p Maaseik),
slaan:
slǭǝn (L372p Maaseik)
|
[N 8, 53]
I-9
|
34453 |
met de horens stoten, gezegd van de bok |
stoten:
stu.tǝ (L372p Maaseik)
|
[N 19, 75]
I-12
|
34625 |
met de kar achteruit rijden |
terugstoten:
trø̜kstutǝ (L372p Maaseik),
terugvaren:
trø̜k˲vārǝ (L372p Maaseik)
|
Voor de voermansroep om het paard achteruit te doen gaan, zie wld I.10 onder het lemma achteruit. [N 17, 95 + 99]
I-13
|
17868 |
met de linkerhand |
met de linkerhand:
lenkerhand (L372p Maaseik),
met de lainkerhant (L372p Maaseik),
mët de leinkerhand (L372p Maaseik),
met de linkse:
met zən leinksche (L372p Maaseik),
met de linkse hand:
lenkse hand (L372p Maaseik)
|
met de linkerhand [ZND 37 (1941)]
III-1-2
|
33863 |
met de poten dicht bijeen staan |
(te) eng staan:
eŋ stūǝn (L372p Maaseik)
|
[N 8, 78a en 78b]
I-9
|
33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) ruim staan:
rø̜i̯m stūǝn (L372p Maaseik)
|
[N 8, 78b]
I-9
|