e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maaseik

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
metalen uiteinde van een schoenveter ijzertje: ēzərkə (Maaseik) metalen uiteinde van een schoenveter [malie] [N 24 (1964)] III-1-3
metselaar metselaar: mɛtsǝlę ̞ǝr (Maaseik), metser: mɛ ̝tsǝr (Maaseik) Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld] II-9
metselen metselen: mɛtsǝlǝ (Maaseik), metsen: mɛtsǝ (Maaseik) Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.] II-9
metselkoord metselkoord: mɛtsǝlkǭrt (Maaseik) Het koord dat men spant om daarlangs te metselen. Aan beide uiteinden kunnen twee priemen bevestigd zijn waarmee het koord in de voegen van het metselwerk wordt vastgezet. Zie ook het lemma 'priemen'. Het woordtype snoergerust (Q 121) was een benaming voor het metselkoord met toebehoren. Zie ook afb. 4. [N 30, 14a; monogr.] II-9
metselzand bergzand: bergzand (Maaseik), kiezel: kēzǝl (Maaseik), maaszand: maaszand (Maaseik), metszand: mɛts˲zant (Maaseik), papzand: pap˲zant (Maaseik), zand: zant (Maaseik), zavel: zāvǝl (Maaseik  [(papzand)]  ) Het zand dat bij de bereiding van mortel aan het bindmiddel, bijvoorbeeld kalk of cement, wordt toegevoegd. Doorgaans wordt gebruik gemaakt van rivierzand omdat dit scherp, schoon en ongelijk van korrelgrootte is. In Q 4 werd het zand doorgaans genoemd naar de plaats van herkomst. Ook de woordtypen 'brunssummmer zand' (Q 203), 'helchterse zand' (P 51), 'helchterse' (K 359) en 'lommelzand' (K 353, K 359, P 56) verwijzen naar plaatsen waar zand wordt of werd afgegraven. Zie voor het woordtype 'chape-zand' (L 364) het lemma 'Vloermortel'. [N 30, 36a; N 30, 36b; N 27, 47; L 42, 57; monogr.] II-9
mevrouw madam (<fr.): Pier, gaif medam mens ein sjoen hendje (Maaseik), Pier, Tri, gèf madam ins ei schoen hendje (Maaseik), Piet, gief medam ins ei choen hendche (Maaseik) Piet (Arie), geef madame nu eens een schoon handje [ZND 44 (1946)] III-3-1
miauwen miauwen: miáuə (Maaseik) miauwen [Goossens 1b (1960)] III-2-1
middag (s middags) in de middag: in de middig (Maaseik), middag: middieg (Maaseik), middig (Maaseik), middəch (Maaseik), ps. omgespeld volgens Frings.  mētdəg (Maaseik) in de namiddag [ZND 34 (1940)] || middag [RND], [ZND 38 (1942)] III-4-4
middagdutje uiltje: uilke (Maaseik) middagdutje [ZND 01 (1922)] III-1-2
middagdutje doen een uiltje vangen: en uilke vange (Maaseik), ungeren (ww.): unjere (Maaseik), unjeren (Maaseik, ... ), ungeren slapen: den unjere slaope (Maaseik) een middagdutje doen [ZND 01 (1922)] || Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)] III-1-2