18921 |
nietsnut |
hondsvot:
hónsvot (L372p Maaseik)
|
nietswaardige kerel
III-1-4
|
17724 |
nieuwsgierig kijken |
ogen:
øͅygə (L372p Maaseik)
|
kijken: nieuwsgierig kijken [blieke, spitsmoele] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18122 |
nijdnagel |
ijwortel:
eͅiwoͅrtəl (L372p Maaseik),
nagelreen:
nagelren (L372p Maaseik),
nagelrèn (L372p Maaseik),
nijnagel:
nieniegel (L372p Maaseik),
spleetnagel:
splijtnagel (L372p Maaseik)
|
ik heb een nijdnagel (waar de huid langs de vingernagel inscheurt) [ZND 31 (1939)] || stroopnagel (ingescheurd vlees aan de nagelrand) [N 10b (1961)]
III-1-2
|
21643 |
nikkelgeld |
nikkel:
ps. omgespeld volgens Frings.
nekəl (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
nikkelen of witmetalen geldstukken [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20752 |
niknak |
niknakje:
nekneͅkskəs (L372p Maaseik),
Syst. Frings
neknɛkskəs (L372p Maaseik)
|
Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34478 |
nog in het ei zittend kipje |
bebroed ei:
bǝbrø̄u̯d ē̜i̯ (L372p Maaseik),
kuikje:
kø̄u̯kskǝ (L372p Maaseik)
|
[N 19, 40a]
I-12
|
25560 |
nog niet uitgerezen deeg |
niet genoeg gegangen:
nēt gǝnox gǝgaŋǝ (L372p Maaseik)
|
[N 29, 26a; monogr.]
II-1
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
paljas:
paljas (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik,
L372p Maaseik)
|
noodbed, kermisbed [ZND 40 (1942)]
III-2-1
|
28570 |
nosema |
nosema:
nosema (L372p Maaseik)
|
Ziekte die de darm van de bij aantast. De nosema-bacil is een darmparasiet of zwakteparasiet. Deze parasiet wordt in de hand gewerkt door stuifmeelgebrek. Deze bacil vormt sporen die in honing verblijven en door de bijen bij de voeding worden ingenomen. Bij hun tocht door de darm ontwikkelen deze sporen zich weer tot bacil. In de darm vermenigvuldigen ze zich zeer snel. De besmette bijen sterven dan ook al na twee à drie dagen. Bestrijding in zeer ernstige gevallen door afzwavelen en verbranden van het volk. Ook andere, chemische bestrijding is mogelijk. [N 63, 71; N 63, 71a]
II-6
|
21651 |
notariskosten |
schrijfgeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
šrei̯fgeͅlš (L372p Maaseik),
šrēi̯fxeͅlš (L372p Maaseik)
|
gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|