22422 |
beugelring |
beugel:
beugel (L372p Maaseik),
ring:
Sub beugele: De bal moet door de beugel (de renk).
renk (L372p Maaseik)
|
[Beugelring]. || de ijzeren ring van de beugelbaan [beugel, poort, ring] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
24561 |
beuk |
beuk:
gecombineerd met ZND 1 a-m "beuk
beuk (L372p Maaseik),
beúk (L372p Maaseik),
bø̄k (L372p Maaseik)
|
beuk (een hoge beuk) [ZND 21 (1936)]
III-4-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
fauxcas:
voekak (L372p Maaseik),
meelachtig:
mēͅlextix (L372p Maaseik),
murg:
meurg (L372p Maaseik),
murg (L372p Maaseik),
mŭrg (L372p Maaseik),
te rijp:
te riep (L372p Maaseik),
te riëp (L372p Maaseik)
|
beurs [ZND 01 (1922)] || overrijp, murw [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
20180 |
bevallen |
bevallen:
bevalle (L372p Maaseik),
bevallen (L372p Maaseik),
een kindje kopen:
e kiendsje koupe (L372p Maaseik),
een kindje krijgen:
e kensj kri-jge (L372p Maaseik),
kindje kopen:
kindje koupe (L372p Maaseik)
|
Bevallen: een kind ter wereld brengen (bevallen, vallen, een kindje krijgen, kinderen winnen, omschudden, kopen). [N 115 (2003)]
III-2-2
|
33843 |
bevend schudden met de huid |
(zich) schuddelen:
šø̜dǝlǝ (L372p Maaseik)
|
Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68]
I-9
|
34498 |
bevruchten |
treden:
trē.ǝ (L372p Maaseik)
|
Het bevruchten van de hen door de haan. [JG 1a, 1b, 2c; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
33361 |
bewaarplaats van bieten en groenvoer in de stal |
voerhok:
vōrhǫk (L372p Maaseik)
|
De plaats in de stal waar bieten en groenvoeder worden bewaard voor direct gebruik. De grote voorraad bevindt zich buiten de stal. De in de stal bewaarde hoeveelheid is voldoende voor enkele keren voederen. Sommige woordtypen benoemen niet een specifieke opslagplaats voor bieten en groenvoeder, maar duiden in het algemeen de ruimte aan waarin men dit voeder opslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden (voerhuis), (voederij), (voerij) en (voerderij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). [N 5A, 34c]
I-6
|
25573 |
bewerken van het deeg op de werktafel |
doorkneden:
durkni-jǝ (L372p Maaseik),
doorslaan:
durslun (L372p Maaseik)
|
De vraagstelling van N 29, 30b was: Welke bewerking ondergaat het deeg hier (op de werktafel): 1. platkloppen. 2. droogwerken. 3. doorslaan, 4. nog andere bewerkingen? Deze vraagstelling heeft de informanten toch wel problemen bezorgd bij de invulling. Woordtypen uit groep 4 en uit groep 1, 2 en 3 die per se iets anders aanduiden dan "platkloppen", "droogwerken" en "doorslaan", zijn naar de desbetreffende lemmata overgebracht. In dit lemma zijn vooral de synoniemen van ..platkloppen", "droogwerken" en "doorslaan" verwerkt. De voorrijs wordt beëindigd door de doorslag. Wanneer het deeg in de trog ligt, wordt het met de hand in stukken verdeeld, die gevouwen en gekneed worden, zodat het grootste gedeelte van het gevormde koolzuurgas en de gevormde alcohol eruit verwijderd worden (Schoep blz. 97). Door de doorslag wordt echter ook de kleefstof weer in aanraking ge-bracht met nieuw, ongebonden water, waardoor de nazwelling van de kleefstof bevorderd wordt. Hierdoor wordt het deeg droger (Schoep blz. 98). [N 29, 30b; N 29, 34; monogr.]
II-1
|
25231 |
bewolking |
het is overtrokken:
ədezyvərtroͅkə (L372p Maaseik),
wolken:
woͅlkə (L372p Maaseik),
de wolken.
də woͅlkə (L372p Maaseik)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25107 |
bewolkte lucht |
bewolkte lucht:
de lucht is bewolkt, betrokken (L372p Maaseik),
donkere lucht:
doenker loch (L372p Maaseik),
doenker looh (L372p Maaseik),
lucht met wolken:
log met wolken (L372p Maaseik),
⁄n log mit wolken (L372p Maaseik)
|
bewolkt [ZND 32 (1939)] || Bewolkt. Hoe zegt men in uw dialect: de lucht, de hemel is bewolkt, je ziet geen sterren. [ZND 49 (1958)]
III-4-4
|