32928 |
opper |
grote opper:
grōtǝ ǫpǝr (L372p Maaseik),
huist:
ū.s (L372p Maaseik)
|
De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.]
I-3
|
17566 |
opperhuid |
vel:
veͅəl (L372p Maaseik)
|
opperhuid [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25513 |
oppoken |
rakelen:
rǭkǝlǝ (L372p Maaseik)
|
Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
18030 |
oprispen |
opstoten:
oͅpstuətə (L372p Maaseik)
|
oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19321 |
opscheppen |
veel - hebben:
völ vel höbbe (L372p Maaseik)
|
opscheppen
III-1-4
|
19322 |
opschepper |
felmuil:
velmóul (L372p Maaseik)
|
opschepper
III-1-4
|
17866 |
opschuiven |
opschuiven:
opsju.jve (L372p Maaseik),
opsjujve (L372p Maaseik),
opsjujve(n) (L372p Maaseik)
|
Opschuiven: in zijwaartse richting schuiven (opschikken, schavielen, opschuiven, opzij gaan) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
25480 |
opslagplaats voor brood |
magazijn:
magǝzęjn (L372p Maaseik),
zolder:
zøldǝr (L372p Maaseik)
|
Het kan hier gaan om een aparte ruimte voor het opslaan van brood. Daarop wijzen woordtypen als "broodkamer", "broodmagazijn", "broodhok". De informant van L 270 vermeldt inderdaad dat het een ruimte is aansluitend naast de bakkerij. Andere woordtypen als "broodrek", "lader", "broodschap" duiden erop dat deze opslagplaats niet perse een apart vertrek hoeft te zijn. [N 29, 105d; N 29, 105e]
II-1
|
25481 |
opslagplaats voor deeg |
deegkamer:
dęjxkāmǝr (L372p Maaseik)
|
[N 29, 105e]
II-1
|
26401 |
opspie |
caleren:
kalē.rǝ (L372p Maaseik)
|
De naaf van het molenrad met wiggen op de molenboom vastzetten. [Vds 66; Jan 72; Coe 60]
II-3
|