26372 |
peilmerk |
peil:
pęjl (L372p Maaseik),
steigernagel:
stęjgǝrnāgǝl (L372p Maaseik)
|
Een van overheidswege aangebracht merkteken in de vorm van een nagel, bout (l 371) of ingemetselde steen (l 368) waarmee het hoogst toelaatbare waterpeil wordt aangegeven. Volgens Coenen (pag. 52) gold het systeem van de peilnagel niet in Nederland. Men kende daar wel een schaallat waarop men steeds het peil kon aflezen. [Vds 54; Jan 54; Coe 40; Grof 70]
II-3
|
30887 |
pek |
pek:
pɛk (L372p Maaseik),
teer:
tar (L372p Maaseik)
|
De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38]
II-10
|
30885 |
pekdraad |
pekdraad:
pɛkdrǫwt (L372p Maaseik),
pikdraad:
pikdrǭt (L372p Maaseik)
|
De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39]
II-10
|
20812 |
pekel |
pekel:
pēkǝl (L372p Maaseik)
|
De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.]
II-1
|
25454 |
pekelkuip |
tijn:
tęjn (L372p Maaseik)
|
De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.]
II-1
|
17717 |
penis |
lul:
Plat.
lul (L372p Maaseik),
pisser:
pisser (L372p Maaseik),
pissertje:
pisserke (L372p Maaseik)
|
[N 10c (1995)]
III-1-1
|
34116 |
penis van de stier |
schacht:
šax (L372p Maaseik)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
21415 |
pennenhouder |
pennenschacht:
penneschach (L372p Maaseik),
penneschacht (L372p Maaseik),
pennenstok:
pennestek (L372p Maaseik),
pennestik (L372p Maaseik)
|
pennenhouder [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
33717 |
penwortel van een den |
peelwortel:
pēlwortǝl (L372p Maaseik)
|
De penvormige wortel van een dennenboom. [N 27, 9b]
I-8
|
22446 |
periode van de ijsheiligen |
ijsheiligen:
i-jsheilige(n) (L372p Maaseik)
|
de periode van de ijsheiligen, 11-14 mei; op deze dagen kan het zeer koud zijn [N 112 (2006)]
III-3-2
|