17633 |
boezem |
gleuf:
gläöf (L372p Maaseik)
|
boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
18209 |
boezeroen |
blauwe kiel:
bla.uwə kēl (L372p Maaseik)
|
boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18064 |
bof |
dikoor:
dikoeër (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik)
|
Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20517 |
bokking |
bokkem:
bəkem (L372p Maaseik)
|
bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
18410 |
bolhoed: algemeen |
bolhoed:
bolhōt (L372p Maaseik)
|
bolhoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
28537 |
bolletjes stuifmeel |
knoppen:
(enk)
knǫp (L372p Maaseik)
|
Bolletjes stuifmeel in het korfje aan de beide achterpoten van de bij. [N 63, 44c; Ge 37, 94]
II-6
|
25583 |
bolrijs |
rijzen:
ręjzǝ (L372p Maaseik)
|
De rijsperiode na het opbollen. Bij de rijs op de bol moet men de bollen beschermen tegen afkoeling en tocht om te verhinderen dat de buitenkant der bollen uitdroogt (Schoep blz. 100). [N 29, 35c; N 29, 35a]
II-1
|
33500 |
bolster van de okkernoot |
notenleut:
noeteluit (L372p Maaseik),
schil:
chel (L372p Maaseik)
|
bolster (van) [ZND 33 (1940)]
I-7
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
eine peils (L372p Maaseik),
peils (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
peͅls (L372p Maaseik),
’n pels (L372p Maaseik)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw houwen:
bund ɛm blāw gōuwt (L372p Maaseik),
bont en blauw slaan:
boent en blauw geslaojen (L372p Maaseik),
bont en blauw geslagen (L372p Maaseik),
bund ɛm blāw gəslāgə (L372p Maaseik),
paars en blauw slaan:
paars en blaw geslagen (L372p Maaseik),
plat slaan:
plat geslagen (L372p Maaseik)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|