e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maaseik

Overzicht

Gevonden: 4905
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boezem gleuf: gläöf (Maaseik) boezem, ruimte tussen de borsten [N 10c (1995)] III-1-1
boezeroen blauwe kiel: bla.uwə kēl (Maaseik) boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] III-1-3
bof dikoor: dikoeër (Maaseik, ... ) Bof: de ziekte waarbij men een opgezet gezicht krijgt door ontsteking van de oorspeekselklier en zwelling van de lymfevaten (dikoor, smartoor, bof). [N 107 (2001)] III-1-2
bokking bokkem: bəkem (Maaseik) bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)] III-2-3
bolhoed: algemeen bolhoed: bolhōt (Maaseik) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3
bolletjes stuifmeel knoppen: (enk)  knǫp (Maaseik) Bolletjes stuifmeel in het korfje aan de beide achterpoten van de bij. [N 63, 44c; Ge 37, 94] II-6
bolrijs rijzen: ręjzǝ (Maaseik) De rijsperiode na het opbollen. Bij de rijs op de bol moet men de bollen beschermen tegen afkoeling en tocht om te verhinderen dat de buitenkant der bollen uitdroogt (Schoep blz. 100). [N 29, 35c; N 29, 35a] II-1
bolster van de okkernoot notenleut: noeteluit (Maaseik), schil: chel (Maaseik) bolster (van) [ZND 33 (1940)] I-7
bont als apart kledingstuk pels: eine peils (Maaseik), peils (Maaseik, ... ), peͅls (Maaseik), ’n pels (Maaseik) bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)] III-1-3
bont en blauw slaan bont en blauw houwen: bund ɛm blāw gōuwt (Maaseik), bont en blauw slaan: boent en blauw geslaojen (Maaseik), bont en blauw geslagen (Maaseik), bund ɛm blāw gəslāgə (Maaseik), paars en blauw slaan: paars en blaw geslagen (Maaseik), plat slaan: plat geslagen (Maaseik) bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2