24948 |
bron |
bron:
broen (L372p Maaseik),
brun (L372p Maaseik),
brø̜n (L372p Maaseik),
spring:
spreŋk (L372p Maaseik),
sprong:
spruik (L372p Maaseik),
sprunk (L372p Maaseik)
|
bron [ZND 01 (1922)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8, III-4-4
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brȳǝstex (L372p Maaseik),
briestig:
brī.stex (L372p Maaseik)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
34141 |
bronstig op andere koeien springen |
willig (zijn):
weljex zēn (L372p Maaseik)
|
[N 3A, 9b]
I-11
|
33864 |
bronstig, van merries |
hengstig:
heŋstex (L372p Maaseik),
steeg (stadig):
stēx (L372p Maaseik),
tochtig:
textex (L372p Maaseik)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
broad (L372p Maaseik),
broed (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
brūət (L372p Maaseik),
brôêt (L372p Maaseik)
|
(brood) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] || brood [RND] || brood dat niet opgegaan is (brood) [ZND 33 (1940)]
III-2-3
|
25593 |
brood netten |
nat maken:
nāt mākǝ (L372p Maaseik),
pappen:
papǝ (L372p Maaseik)
|
Het bevochtigen van de bovenzijde van deegbrood. De bedoeling van deze bewerking is om bij het bakken een mooie bruine korst te krijgen. [N 29, 40a; N 29, 30b; N 29, 39b; N 29, 40d; monogr.]
II-1
|
25613 |
brood uit de oven halen |
uithalen:
ūthūlǝ (L372p Maaseik),
uitschieten:
ūtsxētǝ (L372p Maaseik),
uittrekken:
ūttrękǝ (L372p Maaseik)
|
Het brood uit de oven halen wanneer het gereed is. Een bij het woord opgegeven object "brood" is niet opgenomen. [N 29, 50; N 29, 49; OB 2, 2e; monogr.]
II-1
|
25616 |
brood uit het blik of van de plaat halen |
uit de pan halen:
ūt dǝ pan hūlǝ (L372p Maaseik)
|
Een eventueel opgegeven object brood, weg e.a. wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 52]
II-1
|
20710 |
broodje |
brioche (fr.):
#NAME?
brioš (L372p Maaseik),
brusselse pistolee:
Syst. Frings Brusselse: rond wit broodje met harde korst.
brøsəlsə pestoͅlēs (L372p Maaseik),
helle pistolee:
Syst. Frings
hɛlə pestoͅlē (L372p Maaseik),
kadetje:
kadeͅtšə (L372p Maaseik),
pistolet:
Syst. Frings Zowel sandwich als brusselse pistolees.
pestoͅlēs (L372p Maaseik)
|
Welke dialectbenamingen kent U voor kleine wittebroodjes? (pistolee, kadetjes, kerneeke, frans broodje, spaans broodje, krombroodje, koekestel, bestel, krol, knubbeltje [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25655 |
broodkar |
broodkar:
brutkar (L372p Maaseik)
|
Kar waarmee de bakker of bakkersknecht het brood bezorgt. Vroeger gebeurde dat rondbrengen met de hondekar, aldus de informanten van L 292 en L 377. [N 29, 99b; monogr.]
II-1
|