21172 |
dam |
dam:
dam (L372p Maaseik),
dijk:
dêjik (L372p Maaseik)
|
Hoe noemt men in uw dialect een dijkje dat men in een beek maakt om het water op de houden? [ZND 48 (1954)]
III-3-1
|
18706 |
damesblouse |
bloes:
blūs (L372p Maaseik),
jakje:
jeͅkskə (L372p Maaseik)
|
damesblouse, te dragen bij een rok [bloes, stelsel, jak, beskien, kazevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18409 |
dameshoed? |
hoed:
hōt (L372p Maaseik)
|
dameshoed [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18207 |
dameskous? |
hoos:
hoeëze (L372p Maaseik),
kous:
kouse (L372p Maaseik),
vrouwluihoos:
vrouwlujhoeze (L372p Maaseik),
vrouwluikous:
vrouwlujkouse (L372p Maaseik)
|
Vrouwenkousen [kousen, hosen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18375 |
dameslaars |
botje:
bŏtšəs (L372p Maaseik)
|
vrouwenlaars [stevelet] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
jas:
jas (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
mantel:
mantel - mentel (L372p Maaseik)
|
damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || mantel (enkelvoud - meervoud) [ZND m]
III-1-3
|
18577 |
damesonderbroek |
vrouwenonderboks:
vrouwenòngerbòks (L372p Maaseik),
vrouwluiboks:
vrouwliejboks (L372p Maaseik),
vrouwlujbòks (L372p Maaseik)
|
Onderbroek voor vrouwen. [DC 62 (1987)] || Vrouwenonderbroek [ook: slipje?] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
19633 |
dampen |
dampen:
dampə (L372p Maaseik)
|
dampen, wasemen [ZND 33 (1940)]
III-2-1
|
17805 |
dansen |
dansen:
da.nsə (L372p Maaseik)
|
dansen [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
28402 |
dar |
dar:
dar (L372p Maaseik),
dreen:
drin (L372p Maaseik)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|