33451 |
deurtje in een poortvleugel |
barriertje:
bǝr‚ērkǝ (L372p Maaseik),
hondsdeur:
hǫns˱dȳǝr (L372p Maaseik),
poortje:
pȳrtšǝ (L372p Maaseik),
schaapsluik:
šǭpslūk (L372p Maaseik)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
21493 |
deurwaarder |
deurwaarder:
deurwaarder (L372p Maaseik),
huissier (fr.):
hooseer (L372p Maaseik),
hujzjé (L372p Maaseik)
|
deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
18035 |
diarree |
aan de schijt zijn:
ānǝ šīt zēn (L372p Maaseik),
aan de/het schijt:
an dǝ šei̯t (L372p Maaseik),
afgang:
aafgank (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
aan den aafgank (L372p Maaseik),
buikloop:
bowkluip (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
dunne, de -:
aan den dunne (L372p Maaseik),
dunne (L372p Maaseik),
retteketet:
WNT: retteketet, [Klanknabootsing, rk].
retteketet (L372p Maaseik),
schijt:
aan de sji-jt (L372p Maaseik),
sji-jt (L372p Maaseik)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)]
I-11, III-1-2
|
21310 |
dief |
dief:
deef (L372p Maaseik),
dēf (L372p Maaseik),
schelm:
chellem (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
chelm (L372p Maaseik),
šelm (L372p Maaseik)
|
dief [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
dēp (L372p Maaseik)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
19087 |
diepzinnig |
diepzinnig:
deepzinnig (L372p Maaseik),
ei is deepzinnig (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
Hij is diepzinnig. [ZND 33 (1940)]
III-1-4
|
24300 |
dier, beest |
beest:
bieëst (L372p Maaseik),
biês (L372p Maaseik),
hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011
bies (L372p Maaseik),
biest (L372p Maaseik),
biəs (L372p Maaseik),
bîs (L372p Maaseik),
ook in ZND 23, 009
bīəs (L372p Maaseik),
dier:
dêr (L372p Maaseik),
ook in ZND 23, 009
dēr (L372p Maaseik)
|
beest [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || dier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
bil:
bil (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik)
|
dij [ZND m] || Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
21155 |
dijk |
dijk:
diǝk (L372p Maaseik),
dīk (L372p Maaseik),
opgehoopte aarde
diëk (L372p Maaseik),
dīk (L372p Maaseik),
opgehoopte aarde langs kanaal
dïek (L372p Maaseik)
|
dijk [ZND 33 (1940)] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34]
I-8, III-3-1
|
20714 |
dikke boterham |
dikke boterham:
dikə būtərham (L372p Maaseik),
snee voor aan een paard te geven:
Syst. Frings
ən snɛ̄i̯ vyr ān ə pɛ̄rt tə givə (L372p Maaseik)
|
Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|