17856 |
draaien |
draaien:
dreͅjə (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik,
L372p Maaseik)
|
draaien [ZND A2 (1940sq)], [ZND m]
III-1-2
|
34255 |
draaiende karnton |
bottervat:
[botter]vat (L372p Maaseik),
draaivat:
drɛi̯vāt (L372p Maaseik),
drɛi̯vāǝt (L372p Maaseik)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
34082 |
draaiers |
doppen:
(enk)
dǫp (L372p Maaseik),
draaiers:
drē̜i̯ǝrs (L372p Maaseik)
|
De kleine heupen achter de grote heupen, meestal in de vorm van uitstekende botten of knobbels. [N 3A, 110b]
I-11
|
33727 |
draaihek |
barrier:
brēr (L372p Maaseik)
|
Een hek dat op scharnieren of haken draait aan de ingang van een wei, gemaakt van prikkeldraad of houten latten. [N 14, 68a; N M, 5; A 25, 5d; L B 19, 6; monogr.]
I-8
|
33445 |
draaipin van een zware deur of poort |
hieldraaier:
hīldrɛi̯ǝr (L372p Maaseik),
pivot (fr.):
pīvō (L372p Maaseik)
|
Aan de onderkant (soms ook bovenkant) draait een zware deur of poort op een ijzeren pin die een deel van het gewicht opvangt en voorkomt dat de deur scheef komt te hangen. De benamingen voor deze zware draaipin hangen soms samen met die voor de scharnierpinnen aan de zijkant van de deuren; zie daarvoor de aflevering over de huizenbouw, deel II, afl. 9. Voor het type turen, vergelijk Rhein.Wb s.v. Turen. Achter in het lemma zijn enkele benamingen apart opgenomen voor de holte (vaak een steen) waar de pin in draait. [N 4A, 50; monogr.]
I-6
|
34160 |
drachtig |
drachtig:
draxtex (L372p Maaseik),
vol:
vǫl (L372p Maaseik)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
33873 |
drachtige merrie |
vol:
vǫ.l (L372p Maaseik),
volle meer:
vǫl mīǝ.r (L372p Maaseik)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
stropen:
strøͅy.pə (L372p Maaseik)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17806 |
dragen |
dragen:
drage (L372p Maaseik),
drāgə (L372p Maaseik),
drāəgə (L372p Maaseik),
drâge (L372p Maaseik)
|
dragen [ZND 25 (1937)], [ZND A1 (1940sq)], [ZND m]
III-1-2
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L372p Maaseik)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|