22787 |
duiken |
duikelen:
duikelen (L372p Maaseik),
dukele (L372p Maaseik),
int water duikelen (L372p Maaseik),
int water duïkele (L372p Maaseik)
|
Duikelen. [Willems (1885)] || In het water duiken. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
17666 |
duim |
duim:
dum (L372p Maaseik),
dŭ.m (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
duim [N 10 (1961)] || een duim [ZND A2 (1940sq)] || een duim, (duimen) [ZND A2 (1940sq)]
III-1-1
|
29774 |
duimbeschermer |
duimlap:
dumlap (L372p Maaseik)
|
[monogr.]
II-8
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
døyməlĕŋ (L372p Maaseik)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21312 |
duits |
duits:
deuts (L372p Maaseik)
|
Duits [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
23225 |
duivel |
duivel:
dy(3)̄vəl (L372p Maaseik)
|
Een duivel. [ZND A2 (1940sq)]
III-3-3
|
21965 |
duivenhok |
duivenkooi:
duu.vəkūi (L372p Maaseik),
dū.vǝkū.i̯ (L372p Maaseik),
duivenkot:
doĕvekot (L372p Maaseik),
doivekot (L372p Maaseik),
dǫu̯vǝkǫt (L372p Maaseik),
het douvekot (L372p Maaseik),
duivenspijker:
de doevespieker (L372p Maaseik),
den doevenspieker (L372p Maaseik),
duu.vəspi̯ikər (L372p Maaseik),
duvǝspikǝr (L372p Maaseik),
spijker:
də spikər (L372p Maaseik),
spikǝr (L372p Maaseik),
spy(3)̄ker (L372p Maaseik),
spijkerd:
speikerd (L372p Maaseik),
Cfr. Du. Speicher: zolder (of schuur).
spijkert (L372p Maaseik)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Duivenkot. [Willems (1885)] || Duiventil op zolder. || Hoe heten de standplaatsen van de verschillende huisdieren, namelijk het duivenhok? [ZND 38 (1942)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22014 |
duivenmand |
kooi:
ən kūj (L372p Maaseik)
|
Een kevie (voor duiven). [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
21970 |
duivenmelker |
duivenmelker:
doevenmelker (L372p Maaseik),
dóuvemelker (L372p Maaseik)
|
Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] || Duivenliefhebber.
III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
slag:
slā.ch (L372p Maaseik),
slā.x (L372p Maaseik),
vliegplank:
vlēxplaŋk (L372p Maaseik)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|