19311 |
durfal |
moedige, een -:
`t is eine meugdige kierel (L372p Maaseik)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
19310 |
durven |
durven:
deurve (L372p Maaseik),
durve (L372p Maaseik),
därve (L372p Maaseik),
hai hait det neet dairven doon (L372p Maaseik)
|
durven [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)], [ZND m] || Hij heeft dat niet durven doen [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
deur (L372p Maaseik),
dør (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik),
døər (L372p Maaseik)
|
duur [ZND A2 (1940sq)] || duur (hoge kostprijs) [ZND 24 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
douwe (L372p Maaseik),
duwə (L372p Maaseik)
|
duwen [RND], [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
33196 |
duwer van de aanaardhandploeg |
staart:
start (L372p Maaseik)
|
Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c]
I-5
|
32912 |
dwarsbalk van de hooihark |
kop:
kǫp (L372p Maaseik)
|
De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b]
I-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
balkjes:
bɛlǝkskǝs (L372p Maaseik),
scheien:
šę.i̯ǝ (L372p Maaseik)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
altijd tegenstreven:
altied téngestrêven (L372p Maaseik),
dwarsdrijven:
dwiersdrijvë (L372p Maaseik),
dwīərsdrijvə (L372p Maaseik),
een weers-nak zijn:
`t is eine weersnak (L372p Maaseik),
strever:
`t is eine strêver (L372p Maaseik, ...
L372p Maaseik)
|
dwarsdrijven [ZND 01 (1922)] || Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
dwars-nak:
dwiêrsnak (L372p Maaseik),
dwarsdrijver:
wāət nən dwīərsdrijvər (L372p Maaseik),
Meer gebruikelijk: dwierskop.
dwiérsdrijver (L372p Maaseik),
dwarskop:
dwierskop (L372p Maaseik),
dwiêrskop (L372p Maaseik),
wāət nən dwīərskop (L372p Maaseik),
strever:
waat ene strèver (L372p Maaseik),
wars-nak:
waat ene weersnak (L372p Maaseik)
|
dwarsdrijver [ZND 01 (1922)] || Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19504 |
dweil |
dweil:
dweil (L372p Maaseik),
huisdoek:
hoei̯sdoek (L372p Maaseik),
hòu̯sdook (L372p Maaseik),
ou̯zdook (L372p Maaseik)
|
Hoe heet de doek uit grof linnen waarmee vocht van de vloer wordt opgenomen ? [ZND 48 (1954)]
III-2-1
|