34478 |
nog in het ei zittend kipje |
broedbolletje:
brø̄i̯bø̄lkǝ (Q009p Maasmechelen),
kuikje:
kykskǝ (Q009p Maasmechelen)
|
[N 19, 40a]
I-12
|
30213 |
nok |
vorst:
ves (Q009p Maasmechelen),
vēs (Q009p Maasmechelen)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
28639 |
noodvoederen |
bijvoeren:
bijvoeren (Q009p Maasmechelen)
|
Het voederen aan het einde van de winter, als de bijen door hun eigen voorraad heen zijn en het nog te koud is om zelf honing te halen. Volgens de informant van L 333 is dit bijvoeren uit den boze en mag het eigenlijk niet voorkomen. [N 63, 110b; Ge 37, 194; monogr.]
II-6
|
28570 |
nosema |
nosema:
nosema (Q009p Maasmechelen)
|
Ziekte die de darm van de bij aantast. De nosema-bacil is een darmparasiet of zwakteparasiet. Deze parasiet wordt in de hand gewerkt door stuifmeelgebrek. Deze bacil vormt sporen die in honing verblijven en door de bijen bij de voeding worden ingenomen. Bij hun tocht door de darm ontwikkelen deze sporen zich weer tot bacil. In de darm vermenigvuldigen ze zich zeer snel. De besmette bijen sterven dan ook al na twee à drie dagen. Bestrijding in zeer ernstige gevallen door afzwavelen en verbranden van het volk. Ook andere, chemische bestrijding is mogelijk. [N 63, 71; N 63, 71a]
II-6
|
29068 |
okselstuk |
geertje:
gęǝrkǝ (Q009p Maasmechelen),
okselgeer:
oksǝlgiǝr (Q009p Maasmechelen),
spie:
spi (Q009p Maasmechelen)
|
Vierkante lap, dubbel gevouwen in de vorm van een driehoek, die in een hemd onder de oksel zit en dient om de mouw van onderen met het lijf te verbinden. [N 62, 11c; N 62, 34c]
II-7
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slā.x[molen] (Q009p Maasmechelen)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
29086 |
omboorden |
afboorden:
āfbø̜̄rǝ (Q009p Maasmechelen),
āfbø̜ǝrǝ (Q009p Maasmechelen),
omboorden:
ømbø̜ǝrǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW]
II-7
|
33745 |
omheinen |
afmaken:
āfmākǝ (Q009p Maasmechelen),
āfmākǝn (Q009p Maasmechelen),
afpalen:
āfpǭlǝ (Q009p Maasmechelen),
hek om een wei zetten:
hɛk øm ęi̯n węi̯ zɛtǝ (Q009p Maasmechelen),
omsluiten:
ǫmslūtǝn (Q009p Maasmechelen)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
tuin:
tȳn (Q009p Maasmechelen),
tūn (Q009p Maasmechelen)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.]
I-8
|
29056 |
omslag |
omslag:
ømslāx (Q009p Maasmechelen)
|
Omslag in het algemeen. Boord of rand, doorgaans van verschillende stof of kleur, of met borduurwerk voorzien, welke aan de hals, de mouwen enz. van kledingstukken bevestigd is en bestemd is om omgeslagen of omgevouwen te worden. [N 62, 34e; MW]
II-7
|