30179 |
regels |
richels:
rexǝls (Q009p Maasmechelen),
rijbalkjes:
rejbɛlǝkskǝs (Q009p Maasmechelen)
|
De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
30537 |
regenpijp |
afloopbuis:
āflø̜jp˱bȳs (Q009p Maasmechelen),
āflǫwp˱bȳs (Q009p Maasmechelen),
buis:
bȳs (Q009p Maasmechelen),
goot:
guǝt (Q009p Maasmechelen),
kandel:
kānjǝl (Q009p Maasmechelen)
|
De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.]
II-9
|
28559 |
reinigingsvlucht |
reinigingsvlucht:
reinigingsvlucht (Q009p Maasmechelen)
|
Vlucht die de bijen ondernemen om de uitwerpselen uit hun lichaam te verwijderen. In de winter hopen zich de onverteerbare resten van het voedsel op in de endeldarm. Wanneer de grens van het zich ophopen is bereikt, dan moeten de bijen zich ontlasten. Zodra de temperatuur na de winter voor het eerst weer 8 à 10 oC is geworden, vliegen de bijen uit om zich van het opgespaarde vuil te ontdoen. [N 63, 56a; Ge 37, 195]
II-6
|
21196 |
reizen |
reizen:
reizen (Q009p Maasmechelen)
|
Vervoeren en verplaatsen van bijenvolken naar vruchtbare drachtgebieden zoals heide en koolzaadakkers. Wanneer men geen of geen goed drachtvelden in de buurt heeft, zal men de bijenvolken verhuizen naar de goede drachtvelden met kar, bijenwagen, vrachtwagen, hondskar of kruiwagen. Zowel korf- als kastimker reizen de bloemen achterna om de nodige honing te kunnen verzamelen. Het reisvaardig maken van de korven vereist minder werk dan dat van de meeste kasten. Maar het reizen moet met zorg gebeuren, bij voorkeur ''s nachts en met het vlieggat gesloten. [N 63, 103a; N 63, 103b; Ge 37, 167; monogr.]
II-6
|
34281 |
resten van het eten van dieren |
klatsen:
(enk)
klats (Q009p Maasmechelen),
orten (mv):
ørtǝ (Q009p Maasmechelen)
|
[L 34, 77b]
I-11
|
25438 |
reuzel |
veer:
vē̜r (Q009p Maasmechelen)
|
Bladvet, vetweefsel tegen de achtervlakte van de buik bij varkens. Het zijn twee platen vet. Men hangt ze op een stok te drogen (P 107a) en vervolgens worden ze in vierkante stukjes gesneden. Algemeen gebruik is dat deze vierkante stukjes worden gebraden tot "kaantjes". Het vet dat na het uitbakken overblijft, gebruikt men als smeer- of bakvet. [N 28, 75; N 28, 76; monogr.]
II-1
|
18265 |
revers |
revers:
rǝvē̜r (Q009p Maasmechelen),
rǝvęǝr (Q009p Maasmechelen)
|
De omslag van de kraag op de borst. [N 59, 124; N 62, 31d; MW]
II-7
|
25444 |
ribben in stukken delen |
koteletten doorsnijden:
kǫrtǝlętǝ dōrsnejǝ (Q009p Maasmechelen)
|
[N 28, 104; N 28, 106a; monogr.]
II-1
|
28793 |
ribfluweel, manchester, koordmanchester |
manchester:
manchester (Q009p Maasmechelen)
|
Zwaar geribd of glad katoenfluweel voor werkkleding. [N 62, 94; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
32840 |
riek of schop om mestplakken en molshopen te verspreiden |
sprei(d)mik:
spręi̯mek (Q009p Maasmechelen
[(met 2 of 3 platte tanden)]
),
strontschup:
%%voor de verspreiding van mestplakken en/of molshopen gebruikt men deze%%
riek (Q009p Maasmechelen)
|
Termen die niet op een speciaal bij de verspreiding van mestplakken of molshopen gebruikte riek of schop wijzen, zijn aan het eind van het lemma slechts in de woordtypevorm vermeld. Voor de dialectvarianten daarvan zie men de lemmata ''mestriek'' en ''spade, spitschop'', alsmede de schopbenamingen in I.4 onder "gereedschap en gerei in het algemeen". [N 14, 81; N 18, 29; div.]
I-2
|