e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasmechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
te veel zwermen kaalzwermen: kaalzwermen (Maasmechelen) Het te veel zwermen van een volk. Wanneer een volk te veel zwermt, verzwakt het. Elke zwerm is een splitsing en daardoor een verzwakking van het moedervolk. Wanneer een volk zo sterk achteruitgaat in bijental, dat het zich niet meer kan handhaven, heeft het zich doodgezwermd. [N 63, 39d] II-6
te wijd te wijd: tǝ wīǝt (Maasmechelen), vollig: vø̜lǝx (Maasmechelen) Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW] II-7
te zwaar in de rug te zwaar in de rug: tǝ zwǭr en dǝ røk (Maasmechelen) Als men teveel vooraan in de kar laadt, kan het paard de kar moeilijker trekken, omdat door het gewicht van de lading de draagriem op de rug van het paard drukt, waardoor het paard snel vermoeid raakt. [N 17, 96 + 99] I-13
teellid pummel: pømǝl (Maasmechelen), schacht: šax (Maasmechelen) Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b] I-9
teelzak buidel: bøi̯.ǝl (Maasmechelen) [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a, 37b en 38] I-9
tepel deem: dēm (Maasmechelen), dem: dɛm (Maasmechelen, ... ) [L 49, 6b; A 30, 6b; Ge 1, 6b]Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40] I-12, I-9
tepel van een geit deem: dēm (Maasmechelen) [L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.] I-12
tepel, tet mem: męŋ (Maasmechelen), mɛm (Maasmechelen), mɛŋ (Maasmechelen) Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.] I-12
terpentijn terpentijn: tɛrpǝntin (Maasmechelen) Vluchtige vloeistof, bestaande uit een mengsel van sterk onverzadigde koolwaterstoffen. Als grondstof voor de bereiding ervan dienen de harsen die men uit verschillende pijnbomen wint. Terpentijn wordt gebruikt als verdunningsmiddel voor verf en voor de bereiding van matverven. Aan glansverf en vernis wordt terpentijn toegevoegd om de verf te verschralen en daardoor zakken te voorkomen. [N 67, 17a; L 8, 5; monogr.] II-9
tetveulen zuikeling: zø̄kǝleŋ (Maasmechelen) Veulen dat nog gezoogd wordt. Een tetveulen is ouder dan een zuigeling en kan verkocht worden. [JG 1a, 1b; N 8, 2] I-9