28828 |
zelfkant |
zelfkant:
zɛlfkant (Q009p Maasmechelen)
|
Elk der zijkanten van enig weefsel, in de lengterichting van het doek, meestal versterkt geweven (Van Dale, pag. 3483). [N 62, 73; Gi 1.IV, 46]
II-7
|
34334 |
zelfstandig drinken, niet bij de zeug |
lepsen:
lępšǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Volgens de informant van P 44 gebeurt dit al vrij vlug. Na vier of vijf dagen kunnen de biggen zelfstandig drinken. [N 19, 21b; monogr.]
I-12
|
21087 |
zemelen |
klijen:
klejǝ (Q009p Maasmechelen)
|
De bij het malen van graan afgescheiden en fijngemaakte hulzen van de korrels, die na het zeven als grofste afval overblijven. In Q 99* kent men zowel zemelen als klijen. De laatstgenoemde term wordt gebruikt voor de velletjes in het zeefsel. Zie ook het lemma ɛzemelenɛ in wld II.1, pag. 83. Het materiaal dat hier is opgenomen, vormt een aanvulling op het genoemde lemma in wld II.1.' [S 45; N O, 38d; N O, 38e; JG 1a; JG 1b; JG 2c; Vds 250; Jan 141; Coe 219; Grof 249; monogr.]
II-3
|
34311 |
zeug met biggen |
zoog:
zōx (Q009p Maasmechelen)
|
Vrouwelijk varken dat heeft gejongd. [N 19, 6; L 37, 49c; monogr.]
I-12
|
33397 |
zeugekooi |
baggenkooi:
baqǝku̯oi (Q009p Maasmechelen),
bak:
bak (Q009p Maasmechelen),
krat:
krat (Q009p Maasmechelen),
zoogkist:
zōxkes (Q009p Maasmechelen)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
33146 |
zeven met de handzeef |
zeven:
zęi̯vǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Zaaigraan winnen uit het met de wan gezuiverde graan door het te zeven. [N 14, 41b, 42b en 43b; JG 1a, 1b; Wi 43; S 45; monogr.]
I-4
|
33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
takken:
takǝ (Q009p Maasmechelen)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
34232 |
zich moeilijk laten melken |
taai:
tɛj (Q009p Maasmechelen),
zich strang melken:
(de koe) męlk zex straŋ (Q009p Maasmechelen)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wentelen:
wenšǝlǝ (Q009p Maasmechelen),
węi̯njšǝlǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
34339 |
zich schuren |
zich schuren:
zex šǭrǝ (Q009p Maasmechelen)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|