e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasmechelen

Overzicht

Gevonden: 2259

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achtergebleven hooi harken bijeenreken: bęi̯ęi̯nrękǝ (Maasmechelen), kemmen: kęmǝ (Maasmechelen) Wanneer het hooi is binnengehaald werd soms nog eens het hooiland afgeharkt om het achtergebleven hooi te verzamelen. [N14, 122; A 34, 4 add.] I-3
achterhaam achterhaam: axtǝrām (Maasmechelen), broek: brok (Maasmechelen) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterhand van het paard achterwerk: achterwerk (Maasmechelen) Het achtergestel van een paard, in tegenstelling met de voorhand of het voorste deel (3.1.3), en het middendeel of de middenhand (3.3.5). [N 8, 13 en 32.9] I-9
achterklauw vers: vē̜s (Maasmechelen), vɛ̄rs (Maasmechelen) Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c] I-11
achterknie hees: ięs (Maasmechelen) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achterploeg gang: ga.ŋk (Maasmechelen) Het achterste deel van een rad- of karploeg, dat de ploegboom, het ploeglichaam en de staart omvat. [N 11, 31.II.1; N 11A, 100b] I-1
achterschijf schijfschenkel: šifšęjŋkǝl (Maasmechelen) Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.] II-11
achterste keerstrook zijvoordel: ze ̝i̯[voordel] (Maasmechelen) De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5] I-1
achteruit terug-op: tryk˱ op (Maasmechelen), terug-u(j): tryk˱ y (Maasmechelen  [(zie voor hu(j) lemma Stilstaan)]  ) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achteruittrappen slaan: slǭn (Maasmechelen), stampen: stampǝ (Maasmechelen) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9