33111 |
geselblok |
klopezel:
klopezel (Q009p Maasmechelen)
|
Doorgaans werd voor het grof dorsen een ladder of iets dergelijks gebruikt. Soms construeerde men speciaal voor het grof dorsen een apartstuk gereedschap. In dit lemma staan de enkele benamingen daarvan bijeen. Bij de opgaven haspel en schoofreek werd door de zegsman een tekening toegevoegd, die hier wordt overgenomen (afbeelding 9, a en b). Bij zijn tekening noteert de zegsman van L 330 nog: "Een haspel is een houten rol, van een boomstam gemaakt, die draaide rond een as waarvan de uiteinden in een opvouwbare houten schraag waren gestoken. In de rol waren spijkers zonder kop geslagen die 3 à 4 cm uitstaken. Als met een ''schob graan'' hierop geslagen werd, begon de rol te draaien en werden zowel graankorrels als kortstro verwijderd. Men hield dan een ''sjauf sjtreu'' over: lang en glad stro dat men gebruikte voor het maken van dakpanpoppen." [N 14, 15c; JG 1d]
I-4
|
33790 |
geslachtsorgaan van de hengst als geheel |
gemecht:
gǝmɛxt (Q009p Maasmechelen)
|
[JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
34063 |
geslachtsrijpe koe |
vaars:
vē̜s (Q009p Maasmechelen)
|
Jong rund dat oud genoeg is om gedekt te worden. [N 3A, 23]
I-11
|
33328 |
gesloten boerderijtype |
toe geleg:
tǫu̯ [geleg] (Q009p Maasmechelen)
|
De bouwdelen van dit boerderijtype omsluiten het erf aan alle vier de zijden; in Nederland wordt dit type wel de "Limburgse hoeve" genoemd. Voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken wordt verwezen naar het lemma "boerderij, algemeen"(1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 6. [N 4A, 4]
I-6
|
34472 |
gesneden haan |
kapuin:
kǝpūn (Q009p Maasmechelen)
|
[N 19, 60a; monogr.]
I-12
|
34394 |
gesneden mannelijk schaap |
gesneden bok:
gǝsnēi̯ǝ bōk (Q009p Maasmechelen),
hamel:
hāmǝl (Q009p Maasmechelen),
ā.mǝl (Q009p Maasmechelen),
āmǝl (Q009p Maasmechelen)
|
[N 19, 65a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; AGV m 3; A 2, 46; A 4, 22a; R 3, 24; N 77, add.; L 39, 44; L 20, 22a; L 5, 30b; Wi 12; monogr.]
I-12
|
34305 |
gesneden mannelijk varken |
berg:
bē̜rx (Q009p Maasmechelen),
bęrx (Q009p Maasmechelen),
bɛrx (Q009p Maasmechelen),
bɛ̄.rǝx (Q009p Maasmechelen)
|
Het WNT (II, 1 blz. 1872 s.v. berg (II)) geeft de volgende definitie van berg: "Hetzelfde als Barg (I), inzonderheid toegepast op de mannelijke biggen die, ongeveer drie weken oud, zijn gesneden". [N 19, 8; A 4, 4b; A 4, 4a; L 20, 4b; L 37, 49e; JG 1a, 1b, 2c; S 39; N C, add.; monogr.; N E 1, 12]
I-12
|
18254 |
gesp |
gasp:
gasp (Q009p Maasmechelen)
|
Gesloten, vaak min of meer vierkant beugeltje, gewoonlijk met een al of niet aan een afzonderlijke spil zittende tong, aan het ene einde van een riem enz. bevestigd en waardoor het andere einde gestoken wordt, dat dan door de tong in de ring vastgehouden wordt (Van Dale, pag. 903). [N 62, 53; MW; monogr.]
II-7
|
33428 |
gesteelde plank om een lemen dorsvloer aan te kloppen |
dam:
dām (Q009p Maasmechelen)
|
De gesteelde plank waarmee men de pas gelegde lemen dorsvloer aanklopt zodat deze glad en vast wordt. In Q 76 kent men dit werktuig niet, maar wel een houten blok om te dāmǝ (= aankloppen). [N 5A, 67b]
I-6
|
33387 |
getuigkast |
getuigbak:
gǝtūx˱bak (Q009p Maasmechelen),
kast:
kas (Q009p Maasmechelen)
|
Een kast, ook wel kist of bak, waarin het getuig van het paard (vooral het kostbare zadel en de haam) bewaard wordt. Op grote boerderijen (of bij welvarende mensen) is er wel eens een apart vertrek voor het getuig, maar dit komt slechts zelden voor. Een kast voor het paardetuig is onbekend in L 320a, 324, 330, 369, Q 113, 198b en 203b. Meestal hangt men het getuig aan haken of balkjes in de muur (K 278, L 271, 318, 322, 372, 413, 429a, P 107a, Q 4, 78, 111 en 193). In L 282 wordt het getuig op een ezel gelegd. Benamingen die niet een kast, kist of bak betreffen, zijn overgeplaatst naar het lemma "getuigrek" (2.3.8). Zie ook dat lemma. [N 13, 81]
I-6
|