e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

Gevonden: 3787

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
(blijven) plakken (blijven) plekken: plekke (Maasniel) lang in een café blijven zitten of lang bij iemand op bezoek blijven [plakken] [N 87 (1981)] III-3-1
(iets) bevinden keuren: keure (Maasniel) vaststellen als resultaat van een waarneming of onderzoek [bevinden, keuren] [N 85 (1981)] III-1-4
(met) het hoofd stoten botsen: boetsje (Maasniel, ... ) stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)] || stoten: met het hoofd stoten [boetse, erges teege boetse] [N 10 (1961)] III-1-2
(met) stevige benen er stevig op staan: hai sjteit ter stievig op (Maasniel) benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)] III-1-1
(overige) kaartspelen smousen: sjmouse (Maasniel) Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)] III-3-2
(zich) bukken (zich) bukken: boeke (Maasniel), zich boeke (Maasniel) bukken, zich bukken [bukke, bokke] [N 10 (1961)] III-1-2
-> [wld iii 2.2] - wld iii, 2.2 !: chietdook (Maasniel), chlabber (Maasniel), chlabberke (Maasniel), chluier (Maasniel), doupklaidje (Maasniel), doupmutske (Maasniel), eine luier (Maasniel), navelbendje (Maasniel), vaol (Maasniel), zeiverlepke (Maasniel) doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)] || doopmutsje [N 25 (1964)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, psidoek, huik] [N 25 (1964)] || navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] || rouwsluiter(s) aan een hoed [N 25 (1964)] || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)] III-1-3
21-jan fakkeloptocht: fakkeloptoch (Maasniel) 21 januari. [N 88 (1982)] III-3-2
<naam> <naam>: naamfees viere (Maasniel, ... ) Feest vieren op de dag gewijd aan de heilige wiens naam men draagt [besteken]. [N 88 (1982)] III-3-2
[falie] voile (fr.): vaol (Maasniel) sluierdoek, zwarte ~ die over hoofd en schouders wordt gedragen, gewoonlijk in de rouwtijd [vaol, voeël, falje, falie, slöjer, linao] [N 23 (1964)] III-1-3