22493 |
kleine knikker: glazen knikker |
glazen kuls:
glazərə køͅls (L332p Maasniel)
|
Kleine stenen of glazen knikker [mullemer, aardezoekertje, artzeiker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
klei geld (L332p Maasniel),
kleigéltj (L332p Maasniel),
wisselgeld:
wesselgeld (L332p Maasniel)
|
Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24450 |
kleinste dier van het nest |
krak:
krak (L332p Maasniel)
|
Hoe noemt u het kleinste, jongste, zwakste dier van een nest [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18626 |
klep (van pet) |
klep:
klep (L332p Maasniel),
luif:
[suggestie bij vraagstelling] [klep of luif ]
luif (L332p Maasniel)
|
klep van een pet [luif, luifel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
22377 |
kleppers |
kleppers:
klepper (L332p Maasniel)
|
Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21353 |
kletsen |
kletsen:
Van Dale: kletsen, 1. (minacht.) praten of met elkaar spreken als iets hinderlijks of vervelends; -2. met of onder elkaar babbelen, beuzelpraatjes houden, hetzij ongunstig (wauwelen) of in neutrale bet., gemoedelijk praten; - in ongunstige zin spreken (over), ongegronde dingen zeggen, kwebbelen; [3.] overbrengen, oververtellen, klikken; 4. roddelen, kwaadspreken; -5. onzin verkopen, bazelen.
kletse (L332p Maasniel)
|
praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
smikkekoordje:
šmekǝkø̜̄rtjǝ (L332p Maasniel)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
kletswijf:
kletswief (L332p Maasniel)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
20720 |
kliekje |
opwarmertje:
Syst. WBD
opwermerke (L332p Maasniel),
verzauwelde vreet:
Syst. WBD Ongunstig: vérzuielde vrae.t
vérzuielde vrae.t (L332p Maasniel)
|
Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18065 |
klierziekte |
heiligwerk:
heiligwerk (L332p Maasniel)
|
Klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt (koningszeer, sinte markoen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|