22540 |
komen kijken naar de slacht |
een proef halen:
proof haole (L332p Maasniel)
|
Het gebruik om te komen kijken naar de slacht. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20764 |
komijnekaas |
komijnekaas:
Syst. WBD
keu.mekee:s (L332p Maasniel)
|
Komijnekaas (kantert, kemuuniekaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18835 |
komisch |
komiek:
komiek (L332p Maasniel)
|
lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18826 |
kommervol (zijn): kommer |
mistroostig:
mistreustig (L332p Maasniel)
|
vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24322 |
konijnenhol |
konijnspijp:
kniens piep (L332p Maasniel)
|
Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
20133 |
konijnenjong |
jong:
#NAME?
joŋə (L332p Maasniel),
kwabbel:
kwabələ (L332p Maasniel)
|
konijn, jongen ve konijn [N 19 (1963)]
III-2-1
|
21266 |
koning |
werk:
węrǝk (L332p Maasniel)
|
De koning is een verticale as met bovenop een kroonwiel. Via die constructie zet een rondlopend paard de karnmolen in beweging. Zie ook wld II.3 v.a. blz. 163. [N 12, 56]
I-11
|
22518 |
koning en vrouw van een kleur in een hand |
stuk:
sjtuk (L332p Maasniel)
|
Koning en vrouw van één kleur in één hand [stuk]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
26670 |
koning van de rosmolen |
koning:
kø̄neŋ (L332p Maasniel),
standaard:
standaard (L332p Maasniel)
|
De grote, staande as in rosmolens. De koning is aan de onderzijde voorzien van een trekbalk en aan de bovenzijde van een spoorwiel. [N D, 28]
II-3
|
28400 |
koningin |
koningin:
kø̜negen (L332p Maasniel)
|
Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.]
II-6
|