18377 |
lage klomp? |
klompschoen:
klompsjoon (L332p Maasniel),
lage klomp:
leeg klompe (L332p Maasniel)
|
klomp, lage open ~ met een riem over de wreef [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33702 |
lage, natte plekken in moeras |
zomp:
zomp (L332p Maasniel),
zōmp (L332p Maasniel)
|
De lager gelegen delen in een moeras waarin steeds water staat. [N 27, 21b]
I-8
|
33680 |
lage, natte zandgrond |
lichte:
lextǝ (L332p Maasniel),
zijperd:
zipǝrt (L332p Maasniel),
zijpgrond:
zipgronjtj (L332p Maasniel)
|
[N 27, 35; R 3, 5]
I-8
|
18351 |
lakschoen |
lakschoen:
laksjoon (L332p Maasniel)
|
lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18147 |
lam |
lammetje:
lɛmkǝ (L332p Maasniel)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
34412 |
lammeren |
lammen:
lāmǝ (L332p Maasniel)
|
Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
20669 |
lammetjespap |
boekweitspap:
Syst. WBD
bokespap (L332p Maasniel),
boo:kespap (L332p Maasniel)
|
Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19485 |
lampenpit |
lemmet:
leemet (L332p Maasniel),
lēmət (L332p Maasniel),
letterlijk overgenomen zeer moeilijk wat het autochtone woord is
lee.met (L332p Maasniel),
wiek:
wēk (L332p Maasniel),
wèèk (L332p Maasniel),
letterlijk overgenomen
wee:k (L332p Maasniel)
|
lampenpit [Roukens 14 (1937)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21145 |
landauer |
landauer:
landauer (L332p Maasniel)
|
een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33640 |
landerijen |
veld:
vɛljtj (L332p Maasniel)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|