32822 |
landrol |
wel:
wɛl (L332p Maasniel)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
33838 |
langbenig paard |
staak:
štāk (L332p Maasniel)
|
[N 8, 20 en 62i]
I-9
|
18286 |
lange broek |
lange boks:
lang boks (L332p Maasniel)
|
pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18367 |
lange kleurige herenkous |
hoos:
haoze (L332p Maasniel)
|
mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18599 |
lange onderbroek? |
onderboks:
ongerboks (L332p Maasniel)
|
onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24906 |
lange tijd |
lange tijd:
lange tied (L332p Maasniel)
|
een lange tijdsruimte [toer] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33074 |
langgerekt hok |
hoop:
hǫu̯p (L332p Maasniel)
|
De langwerpige stuik waarin de schoven in een dubbele rij tegen elkaar aan staan; zonder menneke. Volgens Goossens 1963, krt. 36 komt deze "walenmandel" met name voor in West-Haspengouw, maar ook elders in Limburg is deze vorm bekend en heeft hij een eigen naam. [N 15, 57a; JG 1d, 2c; Goossens 1963, krt. 36; monogr.]
I-4
|
24418 |
langpootmug |
hooiwagen:
huiwagen (L332p Maasniel),
snijder:
sjnieder (L332p Maasniel)
|
Hoe noemt u de grote mug met bijzonder lange, breekbare poten (langpootmug, horlogemaker, glazemaker, snijder) [N 83 (1981)] || langpootmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
mik:
Syst. WBD
mik (L332p Maasniel),
mik (?) (L332p Maasniel)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33774 |
langwerpige streep van voorhoofd tot neus |
bles:
blęs (L332p Maasniel)
|
Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b]
I-9
|