21218 |
losse plankbrug |
bruggetje:
brökske (L332p Maasniel)
|
een brug die bestaat uit losse planken (vlonder, vonder, til, tilling, kwaak, vondel) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18317 |
losse zak onder de rok |
buidel:
bujel (L332p Maasniel)
|
tas, losse ~, zak of buidel die onder de rok wordt gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22400 |
loten |
loten:
laote (L332p Maasniel)
|
Het spel waarbij de winnaar(s) door het lot word(t)(en) aangewezen [loten, loteren, lotelen, loteren]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
25247 |
loteren, los zitten |
rammelen:
rammele (L332p Maasniel)
|
los zitten, gezegd van onderdelen [loteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21194 |
luchtballon |
luchtballon:
lugballon (L332p Maasniel)
|
een ballon die kan opstijgen met een mand eronder om personen te vervoeren [ballon, luchtbal, luchtbol, luchtschip] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24998 |
luchtbel in water |
luchtbel:
loch bel (L332p Maasniel)
|
de opborrelende lucht- of gasbel in een vloeistof [wal, wel, brobbel, bobbel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17687 |
luchtpijpen |
luchtpijpen:
logpiepe (L332p Maasniel)
|
luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18918 |
lui |
lui:
luie (L332p Maasniel)
|
niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18878 |
luid schreien |
beuken:
bòken (L332p Maasniel)
|
zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20478 |
luier |
luier:
eine luier (L332p Maasniel),
schijtdoek:
chietdook (L332p Maasniel)
|
luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)]
III-2-2
|