24331 |
meikever |
boekweitkever:
bokeskèver (L332p Maasniel),
meikever:
meikêver (L332p Maasniel),
muldenaar:
muld(en)er (L332p Maasniel),
móldeneer (L332p Maasniel)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || junikever || meikever || meikever, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
meidje:
maidje (L332p Maasniel)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
34454 |
mekkeren |
hummeren:
hømǝrǝ (L332p Maasniel),
mekkeren:
mɛkǝrǝ (L332p Maasniel)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|
33294 |
melganzevoet |
schietmel:
sxitmelj (L332p Maasniel)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
34237 |
melk |
melk:
mɛlk (L332p Maasniel)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
33882 |
melk van het paard |
zok:
zǭk (L332p Maasniel)
|
De biest- of paardsmelk bevat ingrediënten die het veulen tegen verscheidene ziekten weerstand geven en die er bovendien voor zorgen dat het darmpek, de taaie, donkere substantie die zich in de darmen van het pasgeboren veulen bevindt (zie het lemma ''de eerste uitwerpselen van het veulen'' (5.7)), verwijderd wordt.' [N 8, 32.6 en 57]
I-9
|
34095 |
melkaders |
melkaderen:
mɛlkǭrǝ (L332p Maasniel)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|
24808 |
melkdistel |
tuindistel:
toendistel (L332p Maasniel)
|
I-7
|
34079 |
melkgebit van kalveren |
kalvertanden:
kāvǝrtɛnj (L332p Maasniel)
|
[N 3A, 108a]
I-11
|
34346 |
melkgift van de zeug |
zok:
zǭk (L332p Maasniel)
|
[N 19, 20]
I-12
|