21745 |
mikken |
mikken:
mikke (L332p Maasniel)
|
scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
25320 |
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter |
millimeter:
milliemeter (L332p Maasniel)
|
het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34112 |
miltkuilen |
miltkuilen:
meltjkūlǝ (L332p Maasniel)
|
Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.]
I-11
|
34201 |
miltvuur |
miltvuur:
meljtjvȳr (L332p Maasniel)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
20285 |
min, voedster |
min:
min (L332p Maasniel)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20177 |
miskraam |
miskraam:
miskraom (L332p Maasniel),
misval:
misval (L332p Maasniel)
|
miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)] || Miskraam: te vroegtijdige bevalling waarbij de vrucht niet levensvatbaar is (opslag, misval, misje, kwade kraam (miskraam). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
24544 |
mispel |
mispel:
hout waarvan men wandelstokken maakte
mispel(e) (L332p Maasniel)
|
mispleaar
III-4-3
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
mist:
mist (L332p Maasniel),
nevel:
neeͅvel (L332p Maasniel),
zware nevel:
zwaore nevel (L332p Maasniel)
|
mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19198 |
moed |
courage (fr.):
courage (L332p Maasniel),
moed:
mood (L332p Maasniel)
|
moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)] || onverschrokkenheid in moeilijkheden en gevaren [moed, courage] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33759 |
moederloos veulen |
moederloos veulen:
mūrlōs vø̄lǝ (L332p Maasniel)
|
Veulen dat met een melkfles grootgebracht wordt. [N 8, 6]
I-9
|