21883 |
oneerlijk behaalde winst |
foetelen (ww.):
foetele (L332p Maasniel)
|
oneerlijk behaalde winst [buit] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19305 |
oneerlijk(heid) |
konkelfoes:
konkelfoes (L332p Maasniel),
oneerlijk:
oneerlik (L332p Maasniel)
|
liegend en bedriegend [onreins, oneerlijk] [N 85 (1981)] || opzettelijk bedrog [konkelfoes, konterband] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33829 |
onelegant paard |
lubbes:
løbǝs (L332p Maasniel)
|
Lomp paard. [N 8, 20 en 62n]
I-9
|
25064 |
oneven, niet door twee deelbaar |
oneven:
onaive (L332p Maasniel)
|
niet door twee deelbaar, gezegd van een aantal [on, oneven, onk, omp] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18975 |
onfatsoenlijk |
onfatsoenlijk:
onfatsoenlik (L332p Maasniel)
|
in strijd met het fantsoen, met de goede manieren [vies, onfatsoenlijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24360 |
ongedierte, algemeen |
venijnig:
WLD venienig gedierte / giftig gedierte
venienig (L332p Maasniel)
|
venijn(t), in de betekenis van klein gedierte; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18901 |
ongehoorzame jongen |
bengel:
bengel (L332p Maasniel)
|
een ongehoorzame jongen [bengel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20382 |
ongehuwd samenleven |
hokken:
hokke (L332p Maasniel)
|
samenleven van man en vrouw zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [meuken, jennen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18821 |
ongelukkige |
stakkerd:
sjtakkerd (L332p Maasniel)
|
iemand die door het ongeluk is getroffen [stakkerd, duts] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25057 |
ongeordende hoeveelheid, chaos |
boel:
⁄n boel (L332p Maasniel),
rommel:
rómmel (L332p Maasniel)
|
een min of meer ordeloze menigte al of niet bijeenhorende zaken [boel, boek, omboel, deel, vracht, schep, scheut, meuk, drommel] [N 91 (1982)] || een verwarde boel [hals, rommel, piëel, warwinkel, werzel, pan] [N 91 (1982)]
III-4-4
|