19258 |
bevelen |
bevelen:
bevaile (L332p Maasniel, ...
L332p Maasniel)
|
iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
33843 |
bevend schudden met de huid |
razelen:
rāzǝlǝ (L332p Maasniel)
|
Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68]
I-9
|
17950 |
beweeglijk rondlopen |
lopen wie een schijtende haan:
i.e. kip.
dai lup wie ein sjietende hoon (L332p Maasniel)
|
lopen: beweeglijk rondlopen [ritse, kwinkeleere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19238 |
bewerkelijk (zijn) |
gecompliceerd:
gekompleseerd (L332p Maasniel)
|
niet eenvoudig wat de bewerking betreft, veel tijd eisend [ruizig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25231 |
bewolking |
de lucht is bewolkt:
de locht is bewolkt (L332p Maasniel),
lucht:
de lóg (L332p Maasniel)
|
bewolking, zwerk, wolkendek [schoft] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19613 |
bezem |
bezem:
zie tekening: b (midden)
bessem (L332p Maasniel)
|
bezem (soorten) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19302 |
bezig |
bezig:
bezig (L332p Maasniel)
|
werkzaam aan of met iets bezig zijn [bezig, onledig, ollig, doende, gesteld [zijn aan]] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21299 |
bezoek |
bezoek:
bezeuk (L332p Maasniel)
|
de personen die op bezoek komen [bezoek, visite, volk] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21509 |
bezoeken |
opzoeken:
opzeuke (L332p Maasniel)
|
een zieke bezoeken [randen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18827 |
bezorgd |
ongerust:
ongerös (L332p Maasniel)
|
ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|