e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strijker strijker: štrīkǝr (Maasniel) Paard dat de poten te dicht bij elkaar zet en tijdens het gaan met de enkels tegen elkaar wrijft, waardoor vooral verwondingen aan de kogel (zie het lemma ''kogel'' 3.5.6) kunnen ontstaan. Vgl. het lemma ''haarenkelen'' (5.26). [N 8, 84d] I-9
stro struu: štrø̄ (Maasniel) Halmen van gedorst koren. De algemene benaming. Zie ook de toelichting bij paragraaf 6.4. [JG 1a, 1b, 2c; L 7, 60a; R [s], 6; S 36; Wi 4; monogr.; add. uit N 5, 83] I-4
stro binden binden: benjǝ (Maasniel), opbinden: ǫp˱benjǝ (Maasniel) Het uitgedorste stro wordt tot bussels samengebonden.Vergelijk ook het lemma ''schoven binden'' (4.6.2). Opgaven van het type "bussels maken" zijn hier niet opgenomen; het zelfstandig naamwoord is in het lemma ''bussel uitgedorst stro'' (6.1.27) opgenomen. [N 14, 25 en 28; monogr.] I-4
stroef stuurs: sjtuurs (Maasniel) niet gemakkelijk in de omgang, stroef [stoer, stuurs, zuur, strak, straf] [N 87 (1981)] III-3-1
strompelend lopen bij het aantrekken stubbelen: štibǝlǝ (Maasniel) [N 8, 62k, 73, 79 en 80] I-9
stronk van een struik boks: ein "boks (Maasniel), knor: Zo noemt men het ook; is meervoudsvorm.  kneur (Maasniel) wortelklomp van een struik [N 27 (1965)] III-4-3
stronk, boomstronk boks: boks (Maasniel), houtknor: hǫu̯tknōr (Maasniel), stok: stok (Maasniel), stronk: štrōŋk (Maasniel) Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.] I-8
stronk, stengel van koolplanten stronk: sjtrunk (Maasniel) koolstengels die op het veld blijven staan [N Q (1966)] I-7
strontje wegescheet: wégesjeet (Maasniel) Zweertje op het ooglid (paddescheet, paddeschijter, kween, griet, wegescheet, padoog, schietvlek). [N 84 (1981)] III-1-2
strooien strooien: štrø̜i̯ǝ (Maasniel) Hooi of stro onder het vee spreiden. [S 36; L 7, 61b; R(s] I-11