id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
34291 | tuierplaats | tuier: tyi̯ǝr (Maasniel), tyǝr (Maasniel) | Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.] I-11 |
34295 | tuiertouw, tuierketting | halsband: halsbantj (Maasniel), tuierzeel: tȳi̯ǝrzęi̯l (Maasniel) | Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b] I-11 |
21870 | tuimelen, over de kop gaan | over de kop gaan: euve de kop gaon (Maasniel) | het dubbele opbrengen van het oorspronkelijke bod op een veiling [tuimelen] [N 89 (1982)] III-3-1 |
33638 | tuingieter | spuit: sjpuit (Maasniel) | Hoe noemt u: de tuingieter waarmee men aangiet (broesgieter?) [N 74 (1975)] I-7 |
19512 | tuit | dop: dop (Maasniel), toot: toet (Maasniel), tuit: letterelijk overgenomen tèù.t (Maasniel), uitspraak l heure frans tø͂ͅt (Maasniel) | tuit van de waterketel van koper of ijzer en met hengsel en tuit [N 20 (zj)] III-2-1 |
20746 | tulband | tulband: Syst. WBD tulbandj (Maasniel), tölbantj (Maasniel) | Tulband (redong, bont, bontekoek, turkse muts, sultan?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
24259 | tureluur | kureluut: kuureluut (Maasniel) | tureluur III-4-1 |
21491 | tussenpersoon | makelaar: maikeleer (Maasniel) | een tussenpersoon in de handel (van producent naar winkelier) [makkeljon] [N 89 (1982)] III-3-1 |
32958 | tweede klaveroogst | tweede snid: twēdǝ šnē.t (Maasniel) | In verband met de benamingen voor nagras is de informanten ook gevraagd of ze een specifiek woord kenden voor de tweede klaveroogst; hier zijn alleen de opgaven opgenomen die afweken van die voor ''nagras''. [N 14, 128c] I-3 |
21648 | tweede verkoping | toeslag: toesjlaag (Maasniel) | de tweede verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij wordt afgemijnd [de toeslag?] [N 21 (1963)] III-3-1 |