e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

Gevonden: 3787
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blad, bladeren van een plant blad: blāt (Maasniel), blader: blāi̯ǝr (Maasniel) Blad, als deel van een plant. De meervouden en verkleinwoorden zijn apart behandeld. [JG 1a, 1b; A 3, 1; L 1, a-m; L 4, 1; L 14, 16; L 32, 21; S 3; R 7, 25; R 12, 26; monogr.] I-4
bladerdeeg bladerdeeg: Syst. WBD  blajerdeig (Maasniel) Pastei van bladerdeeg, vol au vent (vollevang?) [N 16 (1962)] III-2-3
bladknop eindoog: eindoug (Maasniel), oog: (mv.: ouge).  oug (Maasniel), slapend oog: Dit is niet echt (komt tot ontwikkeling ling als andere ogen worden weggesnoeid.  slaopend oug (Maasniel) Hoe noemt u: de bladknoppen waaruit de scheuten of loten tevoorschijn komen (oog) [N 74 (1975)] || Hoe noemt u: de verschillende soorten ogen (buitenoog, binnenoog, slapend oog, eindoog) [N 74 (1975)] III-4-3
bladkool, snijkool dubbelhartige kool: dobbelhertige kool (Maasniel), losse kool: losse kool (Maasniel) [N Q (1966)] I-7
bladzijde bladzijde: bladzei (Maasniel) ieder van de beide zijden van een blad in een boek, tijdschrift etc. [teun, pagina, bladzijde] [N 87 (1981)] III-3-1
blaffen blaffen: blaffen (Maasniel) Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een hond (blaffen, bassen, bletsen, basten) [N 83 (1981)] III-2-1
blaker blaker: oude raapolie lamp  blaoker (Maasniel) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
blankvoorn, voorn ruts: röts (Maasniel) Hoe noemt u de voorn: een zoetwatervis met achter de borstvin twee buikvinnen die ter hoogte van de rugvin staan; de anaalvin staat ongeveer halfweg de eerste buikvin en de staartvin. De bek is betrekkelijk klein. Het lichaam is zijdelings samengedrukt en [N 83 (1981)] III-4-2
blaten blaken: blākǝ (Maasniel), kwaken: kwākǝ (Maasniel), schreeuwen: šrēvǝ (Maasniel) Geluid voortbrengen, gezegd van een schaap. [N 19, 76a; S 52, add.; Vld.; monogr.] I-12
blauwe bosbes marbel: marbel (Maasniel), marmel: marmele (mv.) (Maasniel) bosbes || bosbes, alg. [Roukens 03 (1937)] III-4-3