33756 |
veulen |
veulen:
vø̄lǝ (L332p Maasniel)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
25284 |
vierdel, maat van 125 gram of kwart pond |
vierdel:
veerel (L332p Maasniel)
|
de maat die een gewicht aangeeft van 125 gram, dat is 1/4 pond [verrel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32765 |
vierhoekige eg |
vierkantige [eg]:
vērkɛntjegǝ [eg] (L332p Maasniel)
|
De oude houten, later ook ijzeren eg die een vierhoekig geraamte had; zie afb. 53 en 54. Deze eg was niet altijd vierkant of rechthoekig: soms waren de hoofdbalkjes lichtelijk gebogen of vormden de balken een ruitvormig raam. Waar de vierhoekige eg blijkens de opgaven als onkruideg en/of als zaadeg in gebruik was, is vermeld in de betrokken lemmata. Zie verder het lemma ''eg''. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 71 + 72 + 75 add.; N J 10; A 13, 16b; div.; monogr.]
I-2
|
20574 |
vieruursboterham |
koffiedrinken, het -:
kóffiedrinke (L332p Maasniel)
|
de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)]
III-2-3
|
21542 |
vijf frank |
vijf-frankstuk:
vief frang sjtuk (L332p Maasniel)
|
5 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21610 |
vijf-guldenstuk |
gouden vijfje:
ps. stoottoon.
gòlje v‧iefke (L332p Maasniel)
|
vijf-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24386 |
vin |
vin:
vinne (L332p Maasniel)
|
Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
jatten:
B.v. waat hubs doe grote jatte.
jatte (L332p Maasniel),
pikken:
pikke (L332p Maasniel)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22671 |
viool |
viool:
fiool (L332p Maasniel)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24402 |
visaas |
sprok:
WLD uit beken; drijvend water
chprok (L332p Maasniel)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|