e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
veulen veulen: vø̄lǝ (Maasniel) Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.] I-9
vierdel, maat van 125 gram of kwart pond vierdel: veerel (Maasniel) de maat die een gewicht aangeeft van 125 gram, dat is 1/4 pond [verrel] [N 91 (1982)] III-4-4
vierhoekige eg vierkantige [eg]: vērkɛntjegǝ [eg] (Maasniel) De oude houten, later ook ijzeren eg die een vierhoekig geraamte had; zie afb. 53 en 54. Deze eg was niet altijd vierkant of rechthoekig: soms waren de hoofdbalkjes lichtelijk gebogen of vormden de balken een ruitvormig raam. Waar de vierhoekige eg blijkens de opgaven als onkruideg en/of als zaadeg in gebruik was, is vermeld in de betrokken lemmata. Zie verder het lemma ''eg''. [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 71 + 72 + 75 add.; N J 10; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2
vieruursboterham koffiedrinken, het -: kóffiedrinke (Maasniel) de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] III-2-3
vijf frank vijf-frankstuk: vief frang sjtuk (Maasniel) 5 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)] III-3-1
vijf-guldenstuk gouden vijfje: ps. stoottoon.  gòlje v‧iefke (Maasniel) vijf-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
vin vin: vinne (Maasniel) Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] III-4-2
vingers (spotnamen) jatten: B.v. waat hubs doe grote jatte.  jatte (Maasniel), pikken: pikke (Maasniel) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
viool viool: fiool (Maasniel) Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)] III-3-2
visaas sprok: WLD uit beken; drijvend water  chprok (Maasniel) wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)] III-4-2