18672 |
vrouwenkleren |
vrouwluikleren:
vrouljekleier (L332p Maasniel)
|
vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18598 |
vrouwenonderhemd? |
hemd:
haimd (L332p Maasniel)
|
onderhemd voor vrouwen [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20467 |
vrouwziek |
heet:
heit (L332p Maasniel)
|
vrouwziek [keeterig] [N 10C (zj)]
III-2-2
|
33681 |
vruchtbare grond |
dankbare:
dankbare (L332p Maasniel),
vette grond:
vɛtǝ gronjtj (L332p Maasniel),
vruchtbare:
vruchtbare (L332p Maasniel)
|
Grond van een dergelijke samenstelling dat de groei van de geteelde gewassen er gunstig door wordt beïnvloed en die gunstig reageert na bemesting. Goede grond die geschikt is voor de teelt. [N 27, 28; N 27, 29; N 27, 30]
I-8
|
21584 |
vruchtgebruik |
vruchtgebruik:
vruchgebroek (L332p Maasniel)
|
het recht om levenslang gebruik te maken van een anders goed [tocht, bij leven] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20184 |
vruchtvlies |
helm:
helm (L332p Maasniel)
|
Vlies waarin het ongeboren kind zich bevindt (helm). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
17658 |
vuist |
vuist:
voest (L332p Maasniel)
|
vuist [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19543 |
vuurslag |
vuurslag:
vuursjlaag (L332p Maasniel)
|
slagpen, stalen ~ in de tondeldoos (stool, vuurslag) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19544 |
vuursteen |
ketssteen:
ketssjtein (L332p Maasniel)
|
vuursteen in de tondeldoos [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25125 |
waaienx |
waaien:
wejje (L332p Maasniel),
wéjje (L332p Maasniel)
|
waaien [N 22 (1963)]
III-4-4
|