e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maasniel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wannen met de wan afkrienselen: āfkrēnšǝlǝ (Maasniel), wannen: wanǝ (Maasniel) Om het graan te scheiden van kaf en graanafval wordt het gewand. Het principe van de handeling is eenvoudig: de graankorrels worden tegelijk met het kaf en de andere ongerechtigheden omhooggeworpen; door de wind worden het kaf en het lichtere afval weggeblazen; de zwaardere graankorrels vallen terug en blijven over. Het primitiefste en oudste middel om te wannen is de wan: een platte korf met aan beide zijden een oor en iets uitgehold aan één kant. In die uitgeholde kant wordt het graan nog vermengd met het afval gedaan en de wanner schudt de mand, zodanig dat de natuurlijke wind het afval doet wegwaaien en dat het graan terug in de mand valt. Zie het lemma ''wan'' (6.3.2). Later ging men de wanmolen gebruiken, waarbij een kunstmatige windstroom werd opgewekt; zie het lemma ''wanmolen'' (6.3.5). Vaak gebruikt men hetzelfde werkwoord voor het wannen met de wan en voor het wannen met de wanmolen; dan is dat werkwoord wannen. Soms gebruikte men een apart woord voor het werken met de wanmolen; deze zijn opgenomen in het lemma ''wannen met de wanmolen'' (6.3.4).' [N 14, 37; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
wannen met de wanmolen draaien: drɛi̯ǝ (Maasniel) Het werken met de wanmolen. Zie voor de fonetische documentatie van [wannen] het lemma ''wannen met de wan'' (6.3.1) en zie ook de toelichting bij dat lemma. [N 14, 39; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
wapen wapen: waope (Maasniel) een voorwerp dat bestemd is om iemand letsel toe te brengen of zich ermee te verdedigen [wapen, wapie] [N 90 (1982)] III-3-1
wapenschild schild: sjild (Maasniel) een bord waarop een wapen [bijv. van een legeronderdeel] geschilderd is [schild, wapie] [N 90 (1982)] III-3-1
wasbord wasroebbel: wasroebel (Maasniel) de plank waarover gegolfd zink geslagen is, waarop men vuil goed wast (troffel, roefel, wasbord) [N 90 (1982)] III-2-1
wasmand lijnwaadmand: livǝntmanj (Maasniel), wasmand: wasmanj (Maasniel) In het algemeen een van twee oren voorziene, ronde of ovale mand voor wasgoed. De wasmand was vaak van witte wissen gemaakt. Zie ook afb. 286. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 106; N 40, 107; N 40, 108; N 20, 48 add.; monogr.] II-12
wastobbe, wasteil duppen: tobbe  döppe (Maasniel), teil: teil (Maasniel), wasbak: wasbak (Maasniel), waskuip: letterlijk overgenomen  waskuu.p (Maasniel) teil, in de betekenis van zinken tobbe die ovaal van vorm is en twee handvatten heeft; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
waterblaas eerste blaas: ērstǝ blǭs (Maasniel), waterblaas: wātǝrblǭs (Maasniel) De eerste met vocht gevulde blaas die de weg baant voor het kalf. [N 3A, 52a] I-11
waterdichte laars waterstevel: watersjteevel (Maasniel) laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)] III-1-3
waterhoen waterhoentje: waaterheunke (Maasniel) waterhoen III-4-1