19346 |
weerbarstig |
dwars:
dwairs (L332p Maasniel)
|
zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17575 |
weerborstel |
weerborstel:
wairborstel (L332p Maasniel)
|
valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
weerlichten:
⁄t wairlicht (L332p Maasniel)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
wairlicht (L332p Maasniel),
zeebrand:
zeebrandj (L332p Maasniel),
zeeͅbrantj (L332p Maasniel),
(sommigen: zeebrantj = avondrood).
zeebrantj (L332p Maasniel)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33820 |
weerstand biedend |
wars in de muil:
wē̜rs en dǝ mul (L332p Maasniel)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|
17907 |
weggrissen |
strietsen:
sjtrietse (L332p Maasniel)
|
grissen: Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17979 |
wegkwijnen |
wegteren:
wegteren (L332p Maasniel)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke (kwijnen, kwelen, pratten, afteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21159 |
wegwijzer |
wegwijzer:
waig wiezer (L332p Maasniel)
|
een plank, bord, enz. met de richting van de weg, de afstand enz. (hand, handwijzer, wegwijzer) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33663 |
wei |
grasland:
gāslanjtj (L332p Maasniel),
wei:
węi̯ (L332p Maasniel)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|
18902 |
weigerachtig |
weigerachtig:
weigerechtig (L332p Maasniel)
|
geneigd om te weigeren [weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|