25227 |
zacht winterweer |
open (weer):
aope waeͅr (L332p Maasniel),
aope wair (L332p Maasniel)
|
zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18992 |
zachtaardig |
kalm:
opmerking mar.: vraagstelling is niet helemaal correct; er is een verschil tussen "zacht van geaardheid"(zachtaardig) en "niet heftig of opvliegend"(zachtzinnig)
kalm (L332p Maasniel)
|
zacht van geaardheid, niet heftig of opvliegend [week, zachtzinnig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19537 |
zachtharige bezem |
haren bezem:
letterlijk overgenomen
hao:re béssem (L332p Maasniel),
keerbezem:
kair(en) is vaige
kair bessem (L332p Maasniel),
stofbezem:
sjtaofbessem (L332p Maasniel)
|
bezem, zachtharig, waarmee men binnenshuis stof bijeenveegt (veger) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30194 |
zadeldak |
zadeldak:
zāldak (L332p Maasniel)
|
Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.]
II-9
|
18324 |
zak op een schort |
scholkentas:
sjolketes (L332p Maasniel)
|
zak op een schort [pooier] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18186 |
zakdoek |
snotterlap:
sjnooterlap (L332p Maasniel),
zakdoek:
zakdook (L332p Maasniel)
|
zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20307 |
zakgeld |
tassengeld:
(= zakgeld).
tesse geld (L332p Maasniel),
tessengeld:
tessegeld (L332p Maasniel),
zondagsgeld:
sonjesgeld (L332p Maasniel),
sonjisgéltj (L332p Maasniel),
sónjisgéltj (L332p Maasniel),
(= zondagsgeld).
sonjes geld (L332p Maasniel)
|
zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)]
III-2-2, III-3-1
|
18234 |
zakhorloge |
uur:
oer (L332p Maasniel)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
33678 |
zand, zandgrond |
lichte:
lextǝ (L332p Maasniel),
zandgrond:
zantgronjtj (L332p Maasniel)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
32896 |
zandblok, klomp |
klomp:
klǫmp (L332p Maasniel),
slijpbus:
šlīp˱bø̜s (L332p Maasniel)
|
Wanneer de maaier het natte zand of de leem die hij nodig had om de strekel "scherp" te maken, niet bij de hand had, bij voorbeeld in de vorm van molshopen of aan een slootkant, dan nam hij dat zelf mee in een hol voorwerp, en wel doorgaans in een (oude) klomp. In dit lemma komen de benamingen van dit voorwerp ter sprake. Het spreekt voor zich dat dit zandblok of deze klomp alleen daar voorkwamen waar men ook de strekel kende. Uit de verscheidenheid van de namen en uit de aantekeningen van de zegslieden is af te leiden dat vele soorten holle voorwerpen voor dit doel konden dienen; vandaar ook de vele dubbele opgaven die in dit lemma zijn verwerkt en de volgende aantekeningen: L 364: "in een emmer"; L 361: "ook wel in een zak gedaan"; Q 1: "het wetslijk werd op de grond gelegd". In L 359, 361, 362, 363, 365, 366, 416, Q 1, 2a, 71, 85 en 171 werd uitdrukkelijk opgegeven dat het slijpzand níét in een klomp werd meegenomen naar het veld. Opmerkenswaard zijn nog de aantekeningen van de zegslieden van P 178: "werd aan de snaad (de steel van de zeis) vastgemaakt" en van L 423: "de slijpbus is een houten pot voor het zavel". Hoewel in feite etymologisch identiek, zijn de vormen klomp en klonk hier en op de kaart uit elkaar gehouden. Zie verder ook voor de inhoud van het zandblok het lemma ''slijpzand, zavel''.' [N 18, 83; JG 1a, 1b]
I-3
|