18557 |
capuchon |
kap:
kap (L332p Maasniel),
kapje:
kepke (L332p Maasniel)
|
capuchon van een regenmantel [tröt] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22423 |
carambole |
carambole (fr.):
carambol (L332p Maasniel)
|
Het raken van de rode bal en één van de beide witte met de andere witte bal waarmee gespeeld wordt in een bepaald biljartspel [carambole, karbel, kerbol, karbelhouwogen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18067 |
cariës |
wolf:
wolf (L332p Maasniel)
|
Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, cariës). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
22439 |
carnavalsoptocht |
vastelavondsoptocht:
vastelaovesoptoch (L332p Maasniel)
|
De optocht met carnaval [cavalcade]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22678 |
castagnetten |
kleppers:
klepper (L332p Maasniel)
|
De twee bolletjes van hout of ivoor die men aan de vingers bindt en tegen elkaar slaat [klepperkens, klepper, castagnetten]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
33749 |
castreren |
knijpen:
knīpǝ (L332p Maasniel),
knippen:
knepǝ (L332p Maasniel),
snijden:
šnii̯ǝ (L332p Maasniel, ...
L332p Maasniel)
|
Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11, I-9
|
21451 |
cent |
cent:
eine cent (L332p Maasniel),
ene sént (L332p Maasniel)
|
cent, een ~ [ook oudere woorden als sans?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25313 |
centiare, maat van 1 m2 |
centiare:
centiaar (L332p Maasniel)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 1 vierkante meter [centiare, centiaar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20837 |
cervelaatworst |
cervelaatworst:
sérvelaatwòrs (L332p Maasniel),
droogworst:
dreugwors (L332p Maasniel),
dreugwòrs (L332p Maasniel),
dreugwórs (L332p Maasniel)
|
cervelaatworst [N 06 (1960)] || droogworst [N 06 (1960)]
III-2-3
|
18824 |
chagrijn |
mismoed:
mismoot (L332p Maasniel)
|
een knagend, afgunstig en mismoedig makend verdriet [chagrijn, chagrijnigheid] [N 85 (1981)]
III-1-4
|