18866 |
driftig |
kortaangebonden:
kort aangebonje (L332p Maasniel)
|
vervuld van plotselinge woede of ongeduld [duftig, koppig, kort aangezet, haastig, krikkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17939 |
driftig lopen |
hurtig (du.) lopen:
hortig loupe (L332p Maasniel)
|
lopen: driftig lopen [op ne staog loope] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22655 |
drijftol |
kokkerel:
koekerel (L332p Maasniel),
koekerelle (L332p Maasniel)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)] || Tol.
III-3-2
|
33366 |
drinkbak voor de koeien |
drenkkuip:
drɛŋkkȳp (L332p Maasniel)
|
Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
19575 |
drinkbeker |
beker:
baiker (L332p Maasniel),
cacaobeker:
cacou baiker (L332p Maasniel)
|
drinkbeker, aarden of stenen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
20499 |
drinken |
lessen:
lesse (L332p Maasniel)
|
drinken; Hoe noemt U: De dorst doen ophouden (lessen, blussen, verslaan) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuiken:
zūkǝ (L332p Maasniel)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|
19574 |
drinkglas |
glas:
glaas (L332p Maasniel),
letterlijk overgenomen
glaa.s (L332p Maasniel),
pintje:
pintje (L332p Maasniel)
|
drinkglas zonder voet [N 20 (zj)]
III-2-1
|
19562 |
drinkglas met voet |
schopje:
sjupke (L332p Maasniel),
schopjesglaasje:
letterlijk overgenomen
sjöpkesglae:ske (L332p Maasniel)
|
drinkglas met een voet (kapper, kopper(tje)) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
drink:
dreŋk (L332p Maasniel),
drinkgat:
dreŋkgāt (L332p Maasniel),
poel:
pōl (L332p Maasniel)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|