19260 |
dwingen |
dwingen:
dwinge (L332p Maasniel)
|
het iemand onmogelijk maken anders dan op een bepaalde wijze te handelen [dwingen, nopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18405 |
eau de cologne |
eau de cologne (fr.):
eau de klonj (L332p Maasniel)
|
reukwater, eau de cologne [lodderijn] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25024 |
echo |
nagalm:
naogalm (L332p Maasniel)
|
een naklinkend geluid [halm, nagalm, echo] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20394 |
echtgenoot |
mens:
miens (L332p Maasniel)
|
de man met wie men getrouwd is [man, mens, baas] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20391 |
echtgenote |
vrouw:
mien vrouw (L332p Maasniel)
|
de vrouw met wie men getrouwd is [wijf, vrouw] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
34414 |
ecthyma, zere bekjes, muilschurft |
langmuil:
laŋkmūl (L332p Maasniel)
|
Een soms goedaardige, soms ook kwaadaardige aantasting van de slijmvliezen van de mondholte, waarbij op de lippen korsten ontstaan. [N 77, 62; N 19, 68; A 48a, 49]
I-12
|
18101 |
eczeem |
eczeem:
exeem (L332p Maasniel)
|
Eczeem: jeukende huiduitslag met blaren, roodheid, vochtafscheiding, korsten en schilfers (zilt, haarworm). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24436 |
eekhoorn |
eekhoorntje:
eikörke (L332p Maasniel)
|
eekhoorn [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
18116 |
eelt, eeltknobbel |
zwel:
zweel (L332p Maasniel)
|
eelt, eeltknobbel [zweel, zweil, weer, jelt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
33803 |
eeltwrat, zweelwrat |
eeltwrat:
(mv)
ēltvratǝ (L332p Maasniel)
|
Wratvormige uitwassen (zweel = eelt) binnenwaarts aan de hoofdschenkels van voor- en achterpoten. Ze zijn, net als de vingerafrukken bij de mens, volkomen individueel. Men veronderstelt dat ze overblijfselen van een extra teen of aanhangsel zijn. Zie afbeelding 2.27. [A 4, 2e; L 20, 2e; N 8, 32.1, 32.3, 32.4, 32.13, 32.15 en 32.16]
I-9
|