e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een list gebruiken foetelen: foetelen (Maastricht) Een list gebruiken bij het kaarten [finten]. [N 88 (1982)] III-3-2
een miskraam krijgen een miskraam krijgen: ene miskraom kriege (Maastricht), een misval krijgen: ne misval kriege (Maastricht), misgaan: misgaon (Maastricht) miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)] III-2-2
een muur opmetselen metselen: [metselen] (Maastricht), optrekken: ǫptrɛkǝ (Maastricht) Al metselend een muur laag na laag hoger maken. Een muur die zo werd opgetrokken werd in K 353 een 'muur in opbouw' ('mȳr en up˱bē̜jǝf') genoemd. Het resultaat was volgens een aantal invullers een 'volle muur' ('volǝ mȳr', K 353; 'volǝ myǝr', K 278; 'vǫlǝ mūr', Q 197, 197a; 'vol mūr' L 364). Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen de lemmata 'Metselen' en 'Muur'. [N 31, 27; N 31, 32b; monogr.] II-9
een muur uitloden een muur uitloden: nǝ mūr ūtlūtǝ (Maastricht) De verticale stand van een muur of profiel controleren met behulp van een schietlood. [N 31, 10b] II-9
een muur voegen een muur voegen: nǝ mūr vōgǝ (Maastricht) De voegen tussen metselstenen met voegmortel opvullen. Voegwerk wordt doorgaans na het metselwerk uitgevoerd. De voegen worden daartoe met behulp van de voegkrabber ter diepte van 1,5 √† 2 cm uitgekrabd waarna de mortel vanaf een plankje door middel van een voegspijker in de voeg wordt gebracht. Voor de lintvoegen gebruikt men een lange voegspijker, voor de stootvoegen een korte. [N 32, 32; monogr.] II-9
een muur waterpassen een muur waterpassen: nǝ mūr wātǝrpasǝ (Maastricht) De horizontale stand van een muur controleren met behulp van de waterpas. [N 31, 10c; monogr.] II-9
een naar boven schelend oog scheel: šēl (Maastricht) [N 8, 90v] I-9
een nachtmerrie hebben ik heb gedeeld: ix høp gədaelt (Maastricht) Nachtmerrie; hoe vertaalt gij, fr. jai eu le cauchemar? [ZND 05 (1924)] III-1-2
een paar schoenen een paar schoenen: e paar scheun (Maastricht), e paar sjeun (Maastricht, ... ), ei páár scheun (Maastricht), u paar scheun (Maastricht), u paar sjeun (Maastricht), ə pār šø̄n (Maastricht) een paar schoenen [ZND 06 (1924)] || schoenen, paar ~ [N 24 (1964)] III-1-3
een paar sokken een paar sokken: een paar sokke (Maastricht), sokken: sokke (Maastricht), zokke (Maastricht, ... ), zòkke (Maastricht), zök (Maastricht, ... ) kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)] III-1-3