e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
graszode graszode: (mv)  grāszōi̯ (Maastricht), groes: grōs (Maastricht), zode: zōdǝ (Maastricht), (mv)  zōj (Maastricht) Vierkant afgestoken stuk van de met gras begroeide bovengrond. Naar dialectbenamingen voor de graszode is vaak navraag gedaan getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma. In verschillende enqu√™tes werd gevraagd naar de zode in het algemeen zowel de graszode als de heizode. De opgaven die betrekking hadden op de heizode zijn ondergebracht in lemma 3.14 ɛheizodeɛ.' [N 14, 77a; N 14, 77b; N 27, 39g; GV, K6; JG 1a, 1b; L 8, 123; L B2, 273; S 46; NE 2 II, 15; N 18, 38 add.; N 18, 40 add.; monogr.] I-8
grauwe gors grijsgors: grijs gors (Maastricht), grijsgors(j) (Maastricht), tiktor: tiktóór (Maastricht) gors, grauwe — || grauwe gors (18 geheel bruin gestreept; alleen langs de Maas; trekt niet; broedt op de grond; zang: zingt, op een hoog punt, een onveranderlijk sleutelbosrinkelliedje [N 09 (1961)] III-4-1
grauwe klauwier spitsvanger: sjpietsvènger (Maastricht) grauwe klauwier III-4-1
grauwe mand grijze korf: gręjzǝ kø̜̄rǝf (Maastricht) Mand met twee oren, gemaakt van grauwe, dus ongeschilde, wissen. Vgl. afb. 285. Zie voor het woordtype vatsmand en vatsmandel ook het lemma ɛmaatmand (soorten)ɛ.' [N 40, 38] II-12
grauwe staar (het heeft een) kristaloog: krestalu̯x (Maastricht), scheel: šēl (Maastricht) Een meer of minder sterk troebel en ondoorzichtig worden van de ooglens. De gewone kleur van de ogen verandert in blauwwit. Deze kwaal, meestal een gevolg van maanblindheid (zie het lemma ''maanblind paard; (7.9)), kan tot gehele of gedeeltelijke blindheid leiden. [A 48A, 39c; N 52, 27] I-9
grauwe vliegenvanger vliegenvanger: vleegevenger (Maastricht), vleegevänger (Maastricht), vliegenvangertje: vleegevengerke (Maastricht), vlegevängerke (Maastricht, ... ) grauwe vliegenvanger (14 gewone zomervogel; grauw met gestreepte borst; vangt vanuit uitkijkpost vliegende insecten; nest van vezels, draad en haar onder een afdakje [N 09 (1961)] || Hoe heet de grauwe vliegenvanger? [DC 06 (1938)] III-4-1
grauwe wis wis: wes (Maastricht) Gedroogde wis die men ongeschild verwerkt. [N 40, 13; monogr.] II-12
graven graven: graove (Maastricht, ... ), graŏve (Maastricht), grōͅvə (Maastricht), omdoen: umdoen (Maastricht), omgraven: umgraove (Maastricht), omzetten: umzettə (Maastricht), spaden: spèjjə (Maastricht), spitten: spitte (Maastricht) graven [ZND 25 (1937)], [ZND m] || Graven: met een spade of ander gereedschap in de grond delven (graven, spitten, spaden, paleien). [N 84 (1981)] III-1-2
graven (mv.) graven: de graver (Maastricht, ... ), grave (Maastricht), graver (Maastricht, ... ), grāāvər (Maastricht), grāver (Maastricht) De graven meervoud [graaf, graver, jraver, grèèver?]. [N 96A (1989)] III-3-3
grazen grazelen: grāzǝlǝ (Maastricht), lopen: lǭpǝ (Maastricht) Zie afbeelding 8. [N 3A, 10; monogr.] I-11