e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hek hek: hēk (Maastricht), hē̜k (Maastricht) Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.] I-8
hek aan de ingang van een wei barrier: barēr (Maastricht), hek: hęk (Maastricht), hekken: hɛkǝ (Maastricht), vouwere: vau̯wǝrǝ (Maastricht) In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.] I-8
hek, hekwerk hek: de hèk (Maastricht), hèk (Maastricht, ... ), staketsel: stakitsel (Maastricht), stangkètsel (Maastricht), strangkètsel (Maastricht, ... ), Heer vloog mèt de fiets tegen ¯t strangkètsel aan  strangkètsel (Maastricht) Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek) [N 79 (1979)] || hekwerk || paalwerk || staketsel III-2-1
hek, poortje barier: niet goed te lezen  breer (Maastricht), poort: poort (Maastricht) Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek) [N 79 (1979)] || hekken III-2-1
hekel hekel: hɛ̄kǝl (Maastricht) Plank met rechtop staande pinnen waar het vlas doorheen wordt getrokken. [L 1, a-m; L 26, 30; monogr.] I-5
hel hel: hèl (Maastricht, ... ) De hel [hèl, höl]. [N 96D (1989)] III-3-3
helemaal, geheel en al aalluit: aaloet (Maastricht), aloet (Maastricht), gaar: gewoonlijk met negatie: gÅr n‰t, gar؉tn‰t.  gār (Maastricht), helemaal: hieləmaol (Maastricht) geheel en al [ZND m] || helemaal [ZND m] || helemaal, geheel en al III-4-4
helling, talud talud: talu (Maastricht) talud, berm III-4-4
helpen helpen: hellepe (Maastricht, ... ) de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)] || helpen || helpen (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4
hemel hemel: hi.məl (Maastricht), hi:məl (Maastricht), hiemel (Maastricht, ... ), hīməl (Maastricht) De hemel [himmel, heemel]. [N 96D (1989)] || hemel [RND] || Hemel. [ZND 01 (1922)] III-3-3