e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
houtsnijder beeldhouwer: bēlthawǝr (Maastricht) De persoon die op grotere meubelmakerijen het beeldhouwwerk aan meubels aanbrengt. [N 56, 91a; monogr.] II-12
houtsnijwerk blaadje: blētšǝ (Maastricht), leeuwenkop: liwǝkǫp (Maastricht), rozet: rozɛt (Maastricht), schelp: šø̜lǝp (Maastricht), steekwerk: stēkwęrǝk (Maastricht) Beeldhouwerk aan een meubel. Een slecht gesneden leeuwenkop werd in Maastricht (Q 95) ook wel Mechelse rommel (mɛxǝlsǝ rǫmǝl) genoemd.' [N 56, 102a; N 56, 105a-e; monogr.] II-12
houtsnip houtsnip: houtsnip (Maastricht) houtsnip (34 grote uitgave van watersnip [116], maar dan bosvogel; meest op trek; ook zeldzame broedvogel; roep in de lente [tsp...wok, wok, wok]; jachtvogel [N 09 (1961)] III-4-1
houtsplinter splinter: splintǝr (Maastricht) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
houtworm houtworm: einen houtwurrem (Maastricht), houtworrem (Maastricht), houtwörm (Maastricht), houtwörrem (Maastricht, ... ), idiosyncr.  houtwörm (Maastricht), houtwörrem (Maastricht), hòutwörm (Maastricht) houtworm [DC 23 (1953)] || wormpje dat gangen graaft in het hout van meubels enz. [meemel, muitel, meutel] [N 26 (1964)] III-4-2
houtzager houtzeger: hǫwt˲zēgǝr (Maastricht) De werkman die hout zaagt, hetzij met de hand, hetzij met een machinale zaag. Vroeger werden boomstammen of balken tot planken gezaagd met behulp van een kraanzaag. Dit werk gebeurde steeds met twee man. Eén zager stond op de boomstam, de andere eronder. De boomstam lag dan op een zaagstelling of boven een kuil. Zie ook de lemmata ɛkraanzaagɛ en ɛzaagstellingɛ.' [N 50, 40a-c; N 53, 33a; monogr.] II-12
houvast houvast: hājt˲vas (Maastricht) Bout met aan een zijde een punt en aan de andere zijde een blad met spijkergaten. De houvast wordt in de muur geslagen om er houten voorwerpen, bijvoorbeeld een kozijn, aan vast te maken. [N 53, 226; monogr.] II-12
houweel bikkel: bekǝl (Maastricht), pioche: pijǫš (Maastricht) Houwwerktuig met lange steel en twee armen. Een van de armen heeft een beitelvormig uiteinde, de andere loopt uit in een punt. De houweel werd gebruikt om in de winter de klei los te kappen. In L 381 werd dit werk gedaan met een beitel (bęjt\l). [N 98, 37; monogr.] II-8
houwhamer bikbeitel: bek˱bęjtǝl (Maastricht), kapmes: kapmɛts (Maastricht) Tweesnijdende beitel met een handgreep in het midden, gebruikt om metselstenen te bekappen. Zie ook afb. 16. [N 30, 15b; monogr.] II-9
hovaardig groots: gruuts (Maastricht, ... ), grŭŭts (Maastricht), hovaardig: hoeveerdig (Maastricht), ingebeeld: ingebeeld (Maastricht), protserig: protsərig zien (Maastricht), verwaand: verwaand (Maastricht, ... ), vərwaant (Maastricht) het doen blijken van het gevoel dat men meer is dan anderen [trots, trotsheid] [N 85 (1981)] || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] || hovaardig, hoogmoedig, ingebeeld, trots || zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben] [N 85 (1981)] III-1-4