e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ijsberen drentelen: drentele (Maastricht), ijsberen: iesbere (Maastricht), lopen met de ketel in de benen: mèt de kietel in de bein loupe (Maastricht), lopen wie een wandelende jood: loupe wie ne wandelende Joed (Maastricht), zenuwachtig rondlopen: zeejnewéchtig roondloupe (Maastricht) lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)] III-1-2
ijsheiligen ijsheiligen: de iesheilige (Maastricht), de ieshèllege (Maastricht), iesheilige (Maastricht, ... ), ieshèjligə (Maastricht), ieshèllige (Maastricht) 12-14 mei, de ijsheiligen [ieshillieje]. [N 96C (1989)] III-3-3
ijsje ijs: ¯n poorsie ies ete  ies (Maastricht) bevroren room III-2-3
ijsmuts ijsmuts: iesmuts (Maastricht), iesmöts (Maastricht, ... ) ijsmuts [N 25 (1964)] III-1-3
ijsnagels ijsnagels: īsnāgǝl (Maastricht) Hoefnagels in verschillende lengtes, voorzien van beitel- of wigvormige kop, waarmee bij gladheid het hoefijzer wordt vastgezet. Zie ook afb. 234. De ijsnagel is slechts geschikt voor kortstondig gebruik. Bij langere periodes van gladheid wordt het hoefijzer voorzien van al dan niet uitneembare kalkoenen. Zie ook de toelichting bij dat lemma. Zie voor het woordtype ɛijsnagelɛ ook Limburgs Idioticon s.v. ijsnagel: "Bijzonder slach van nagels waar men de peerden meê scherp zet in den winter. Geh. Beringen."' [N 33, 367b; N 33, 371; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; monogr.] II-11
ijspegel ijspegel: iespegels (mv.) (Maastricht), iespiegel (Maastricht), ijspiezel: iespiezel (Maastricht), iespiezele (mv.) (Maastricht), iespiezels (mv.) (Maastricht, ... ), ispizələ (mv.) (Maastricht), ijsstang: iesstangen (mv.) (Maastricht), pegel: zie de ss. ijspegel.  piegel (Maastricht) ijskegel, ijspegel || ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)] III-4-4
ijsschots schol: šol (Maastricht) schol (ijs) [ZND m] III-4-4
ijsvogel ijsvogel: iesvogel (Maastricht) ijsvogel (16,5 schitterend blauwgroen boven, steenrood onder; vliegt snel over beek, sloot en langs ven; broedt in gat in steile over; vangt visjes; vrij zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
ijver goesting: goosting (Maastricht), ijver: ie.fər (Maastricht), iefer (Maastricht, ... ), iefər (Maastricht), iever (Maastricht, ... ), ievər (Maastricht, ... ), īēvər (Maastricht) toewijding aan zijn werk [ijver, iever] [N 85 (1981)] III-1-4
ijverig ijverig: ieferig (Maastricht, ... ), iefərig (Maastricht), ieverig (Maastricht, ... ), ievərig (Maastricht, ... ), īēvərich (Maastricht), īēvərig (Maastricht), ijvertig: ie.fərtəch (Maastricht), iefertig (Maastricht, ... ), naarstig: neerstig (Maastricht), vlijtig: vlietig (Maastricht) ijverig || met ijver vervuld [ijverig, nijver, nijverig, noest, vlijtig, grif] [N 85 (1981)] || toewijding aan zijn werk [ijver, iever] [N 85 (1981)] III-1-4