e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ijzel, bevroren neerslag ijzel: iesel (Maastricht), iezel (Maastricht, ... ), īzəl (Maastricht) ijzel || ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)] III-4-4
ijzelen grijzelen: ps. bij benadering omgespeld volgens IPA (er stond een i met een staartje eronder en een : erachter).  gri:zəl (Maastricht, ... ), ijsregenen: ⁄t ies regent (Maastricht), ijzelen: iezele (Maastricht, ... ), ət īzəlt (Maastricht), spiegel, het is: speiël (Maastricht), spiegelen: speiële (Maastricht) ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)] || ijzelen [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 36 (1941)] || ijzelen, bevriezen van neerslag III-4-4
ijzen angstigen: engstige (Maastricht), get heel erg vinden: get hiel erreg vinde (Maastricht), griezelen: griezele (Maastricht), gruwelen: grŭŭwələ (Maastricht), rijzelen: riezele (Maastricht), schroevelen: sjroevələ (Maastricht), schuiveren: sjoevere (Maastricht), sjoevərə (Maastricht), sjōēvərə (Maastricht), walgen: wàlləgə (Maastricht), zich rijzelen: ziech riezele (Maastricht) vervuld worden van afgrijzen, iets heel erg afschuwelijk vinden [ijzen, schruwen, grijzelen, grillen] [N 85 (1981)] III-1-4
ijzeren banden ijzeren banden: izǝrǝ bɛn (Maastricht) IJzeren banden waarmee het uiteinde van de molenboom wordt versterkt teneinde klieven van het hout tegen te gaan. Zie ook afb. 74. [Jan 75; Coe 67; Grof 90] II-3
ijzeren drevels, deuvels kuipersnagels: kȳpǝrsnāgǝls (Maastricht), punten: pø.ntǝ (Maastricht  [(worden zelden gebruikt)]  ), puntnagels: pøntnāgǝls (Maastricht) De tweepuntige stalen nagels waarmee de verschillende bodemplanken met elkaar verbonden worden. [N E, 38c] II-12
ijzeren gaffel, oogstgaffel gaffel: gafǝl (Maastricht), (mv)  gafǝltǝn (Maastricht), hooigaffel: [hooi]gafǝl (Maastricht), hooivork: [hooi]vǫ.rǝk (Maastricht), riek: rēk (Maastricht), vork: vø̜.rǝk (Maastricht) Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.] I-3
ijzeren pin waarmee men het slachtvee verdooft pin: pen (Maastricht) De woordtypen in dit lemma kunnen op verschillende zaken duiden. Men kan ermee bedoelen de ijzeren pin die uit het schietmasker gedreven wordt of de pin die op een hamer waarmee men het dier op de kop slaat, is bevestigd, of de pin van het penapparaat. Dit laatste werktuig is een voorloper van het penschietmasker. Zie ook de toelichting bij het lemma ''schietmasker''. [N 28, 5b; N 28, 5d; monogr.] II-1
illustratie illustratie (<fr.): eͅləstrāsi (Maastricht), prentje: prēnsjə (Maastricht), prīnsjə (Maastricht, ... ) een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke] [N 90 (1982)] || illustratie [ZND 01 (1922)] III-3-1
in alle haast gepresseerd: gəpreseert (Maastricht), heel gauw: hiel gaw (Maastricht), hol over trol: cf. VS s.v. "II. hol"7. (plat) gat, achterste ; hol over bol = halsoverkop; of hul? = omhulsel  höl euvertröl (Maastricht), holderdebolder: holder de bolder (Maastricht), snap: snap (Maastricht), zo gauw mogelijk: zoe gaw meugelek (Maastricht) in heel grote haast [hap, snap] [N 85 (1981)] III-1-4
in beslag nemen / beslag leggen op beslag leggen: beslaag lekke (Maastricht), beslaag lègge (Maastricht), beslaaglègge (Maastricht), bəslaag lēkkə (Maastricht), bəslaag léggə (Maastricht), in beslag: in beslaag (Maastricht), in beslag nemen: in beslaag neume (Maastricht) het in beslag nemen van goederen bijv. als uitvoering van een vonnis [beslag, kommer] [N 90 (1982)] III-3-1