e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
karnvat boterpot: [boter]pǫt (Maastricht), botervat: [boter]vāt (Maastricht), botterpot: [botter]pǫt (Maastricht), karn: karǝn (Maastricht) Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11
karper karp: kèrrəp (Maastricht), kérrep (Maastricht), Endepols  kerrep (Maastricht), ideosyncr.  kèrp (Maastricht), ook in ZND 27, 070  kɛ̄rəp (Maastricht), WBD/WLD  kērrəp (Maastricht), kèèrəp (Maastricht), WLD  kerp (Maastricht), kèrrep (Maastricht), karper: karpər (Maastricht), Endepols  karper (Maastricht), WBD/WLD  kārpər (Maastricht), kerrəpər (Maastricht), kelper: Endepols  kelper (Maastricht) Hoe noemt u de karper: een zoetwatervis die voorkomt in stilstaande en traag stromende wateren. Hij heeft een lange rugvin, de buikvinnen staan ingeplant achter de borstvinnen, ongeveer gelijk met het begin en het einde van de rugvin. De bek heeft dikke e [N 83 (1981)] || karper [ZND 01 (1922)] III-4-2
karpet, vloerkleed karpet: karpèt (Maastricht, ... ), kerpĕt (Maastricht), Karpètte kloppe ¯t (of de) Karpèt op de slaopkamer is erreg verslete Heer verströpde zich in ¯t karpèt en veel op mevrouw häöre sjoet Veur de deur laog e karpètsje  karpèt (Maastricht), kleedje: kledsje (Maastricht), klidsje (Maastricht), matje: mètsje (Maastricht), vloerkleed: weinig gebruikt, gwl. karpèt  vloerkleid (Maastricht) karpet || los vloerkleed || Losliggend geweven, gevlochten of geknoopt kleed dat als bedekking en tot verfraaiing van de vloer dient (tapijt, kleed, karpet) [N 79 (1979)] || vloerkleed III-2-1
karrenspoor karrenspoor: karǝspǭrǝ (Maastricht), karrenweg: karǝwēx (Maastricht), landweg: lāntwēx (Maastricht), veldweg: vɛltwēx (Maastricht) Een niet-verharde weg met geulen die zijn ontstaan door het uitschuren van karwielen. [A 21, 2a; A 21, 2b; N 18, 40; monogr.] I-8
karsteun achterstelt: axtǝrstɛlt (Maastricht), stelten: stɛltǝn (Maastricht) Steun die onder de kar geplaatst wordt bij het laden en lossen. Er zijn drie types karsteunen, die over het algemeen dezelfde benamingen hebben: een zware, T-vormige steun die de voorkant van de kar ondersteunt en die bij het rijden onder de schoot wordt opgehangen, een lichtere steun die voorkomt dat de kar bij het laden en lossen naar achter omkipt en die bij het rijden achter onder de kar hangt en een stok van ongeveer een meter die de berrie steunt en die bij het rijden onder de berrie hangt. De woordtypes houweel en hak zijn voorbeelden van betekenisverschuiving: toen de wegen nog niet geasfalteerd waren en bijgevolg soms slecht berijdbaar waren, had de boer een hak bij zich waarmee hij de wielen vrij kon maken als de kar of wagen vastgereden was. Deze hak werd ook gebruikt als steun voor de berries. Later, toen de wegen beter werden, was deze hak niet meer nodig en werd de steun, die in de plaats van de eigenlijke hak kwam, soms ook "hak" of "houweel" genoemd. Het eerste deel van het lemma is samengesteld uit benamingen die voor de drie types karsteun gelden. De meervoudsvormen zijn wel steeds benamingen voor de berriestutten (de derde bovenvermelde soort). De woordtypes waarbij door een toegevoegd adjectief of het eerste lid van de samenstelling duidelijk wordt om welke karsteun het gaat, staan onder A. Zware karsteun, B. Lichte karsteun en C. Berriestut. [N 17, 40 + 77 + 78 + 79 + 99; N G, 62a + 63a-b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; R 14, 23e; monogr.] I-13
karweien karweien: karweie (Maastricht), karweij (Maastricht) onbetaalde arbeid verrichten aan de openbare wegen (karweien, botten) [N 90 (1982)] III-3-1
kast kast: kas (Maastricht, ... ), Lèk ¯t in de kas Dao kin die groete kas neet staon ¯n Aajdhollanse kas  kas (Maastricht), meubelstuk: mø&#x0304bəlstøͅk (Maastricht) kast [DC 39 (1965)], [N 56 (1973)], [ZND 01 (1922)] || Leg die broden op de kast [ZND 05 (1924)] || losse of vaste getimmerde bewaarplaats || staand meubel III-2-1
kast voor liturgische gewaden ligkast: lèkkas (Maastricht), paramentenkast: paramintekas (Maastricht), paramintekaste (Maastricht) De kast(en) waarin deze gewaden liggend worden opgeborgen. [N 96A (1989)] III-3-3
kastplank plank: plāŋk (Maastricht), schap: ¯t mets ligk op ¯t beuvenste sjaap in de kas  sjaap (Maastricht), schaprade: šaprōͅi̯ (Maastricht) plank in de kast || plank in een kast [DC 16 (1948)] III-2-1
kat kat: kat (Maastricht, ... ), , dim. ketsje  kat (Maastricht, ... ), Endepols  kat (Maastricht, ... ), WBD/WLD  kat (Maastricht), kàt (Maastricht, ... ), miem-miem: miem miem (Maastricht), mies: ideosyncr.  mies (Maastricht), poes: poes (Maastricht, ... ), Endepols  poes (Maastricht, ... ), ideosyncr.  poes (Maastricht) Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)] || kat || lokroep ve kat III-2-1