e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q095p plaats=Maastricht

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koeherder koeknecht: kōi̯knɛxt (Maastricht), zweitser: šwɛi̯tzǝr (Maastricht) Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
koeienmaag koemaag: kōi̯mǭx (Maastricht), pens: pans (Maastricht) Bedoeld is hier de koeienmaag in haar geheel. [N 3A, 120; A 9, 11] I-11
koekenhort, vlaaienhort hortje: hø̜̄rtšǝ (Maastricht) Doorgaans van witte wissen gevlochten onderzetter, waarop vers gebakken vlaaien of pannenkoeken worden gelegd om af te koelen. [N 40, 97; N 40, 118; N 40, add.; L 1u, 100; L 1a-m; L 35, 107; monogr.] II-12
koekenpan braadpan: braoipan (Maastricht), koekenpan: kokepan (Maastricht, ... ), kookepan (Maastricht), Plat gesteelde pan tot het bakken van pannekoeken, biefstukken, aardappelen En klablaats! dao veel de kokepan mèt de gebakke eereppelkes op de grónd ¯n Eder hink z¯n kokepan op zie fatsoen: ieder heeft zijn eigen manier van doen  kokepan (Maastricht), pan: pan (Maastricht, ... ) koekepan || Platte pan met een steel voor het bakken van pannekoeken, eieren, etc. (koekepan, pan) [N 79 (1979)] || pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
koekje knapkoek: Knapkook ete Veer kochten eder ¯ne knapkook  knapkook (Maastricht), peekverjennetje: peekverjenneke (Maastricht) knapkoek || koekje van Peek Frean en Co. III-2-3
koekje dat de veulens bij de geboorte in de mond hebben koekje: kø̄kskǝ (Maastricht) Klein, gelig en sponzig klontje, dat met de ademhaling verband houdt. Het ligt op de tong van de pas geboren veulentjes. Meestal valt het bij de geboorte op de grond tussen het stro, droogt onmiddellijk op en is dan vrijwel onvindbaar. [N 8, 55 en 56] I-9
koekoek koekoek: koekoek (Maastricht) koekoek (39 zomervogel; roep [koe-koek] [N 09 (1961)] III-4-1
koekoeksbloem koekoeksbloem: -  koekoeksblom (Maastricht), WLD  koekoeksblòm (Maastricht) echte koekoeksbloem [DC 17 (1949)] || Koekoeksbloem (lychnis flos cuculi 30 tot 80 cm hoog. De stengels zijn ruw behaard; de bladeren zijn smal lancetvormig en tevens ruw behaard; de bloemen groeien in losse schermen, de kroonbladeren zijn in 4 smalle slippen verdeeld en licht- tot donkerro [N 92 (1982)] III-4-3
koelbak koelschip: kø̄lšēp (Maastricht) De kuip of platte bak waarin de kokende wort wordt afgekoeld. Zie afb. 9. Volgens de respondent uit L 290 werd gekoeld in een koperen bak die ongeveer 20 centimeter diep was. [N 35, 31; N35, add.] II-2
koele wind bries: bries (Maastricht), ⁄ne bries (Maastricht), fris windje: fris (Maastricht), koel windje: keul windschə (Maastricht), keul winsje (Maastricht), koele wind: keule wind (Maastricht, ... ), ənə keulə wīnt (Maastricht), koude koele wind: ⁄nə kawwə keulə weend (Maastricht) koele wind [koeltje] [N 81 (1980)] III-4-4